Vierduizend jaar terug
Wat Nederlands bodem nog aan geheimen berit
We zijn met de auto uit Ede vertrokken en rijden nu tusschen Lunteren en Meulunteren onder leiding van den vorscher in 't grijs verleden, kapitein Bellen en zijn vrouw. De voorzitter van 't Vreemdelingenverkeer, de heer Smits, gaat ook mee. Links weiden, op de grens van de Geldersche Vallei, rechts hier en daar bouwland en blauwende heuvels met een violetten streep aan den voet daar achter. Langs den weg alleen nieuwe boerderijen - de kunstmest heeft pas in de laatste twintig jaren hier den weerbarstigen grond helpen ontginnen.
We kruisen den Hessenweg, beroemd om zijn schilderachtige uitzichten over de paarse heide. Het is de oude handelsweg, waar de karren van de Rijnsche kooplieden op hun weg naar Utrecht diepe sporen in de hei trokken - toen onze geschiedenis nog niet verder was dan de elken schooljongen bekende slagorde: Dirk de eerste, dirk de tweede, enz.
'n Gele zandrug vergezelt ons een eindje; die ruggen, één à twee meter hoog, gaan kilometers ver de vallei in, maar geen geoloog kan verklaren hoe ze eigenlijk zijn ontstaan.
We passeeren 't gehucht de Valk, centrum der kiezers van 't Kamerlid Kersten, en waar minister Colijn den avond vóór de verkiezingen van 1926 de laatste rede van die periode kwam houden. Als eenzame liberale schans staat er een openbare school tussehen roestkleurige hei, met lage dennen als groote groenbronzen kandelabres er in verspreid. Nu nog 't smalle lintje van de Luntersche beek - dan stoppen we bij een stuk heideontginning. De heer en mevrouw Bellen gaan zoeken; we zoeken mee.
"Een spade kun je desnoods missen; 't zit nooit diep, de voorhistorische Nederlanders hadden geen werktuigen waarmee ze diep konden graven. Hier zijn al scherven". 't Zijn stukjes bruinrood aardewerk, uiterst bros. Als je ze met de hand schoon wrijft, zie je versiering, in primitieve geometrische figuurtjes, er op. Verder stukjes vuursteen, blijkbaar door menschenhand gespleten. "Keukengereedschap... ik heb scherven gevonden met graankorrels er in", zegt de heer Bellen. "Ik zal er u thuis een massa van laten zien".
We rijden verder. "Men vindt hier overal resten van de oude bewoningen, van vele eeuwen vóór Christus. De Veluwe is in sommige tijden veel dichter bewoond geweest dan nu. Waar de heide wordt ontgonnen, komen ze voor de dag - en overal waar gebouwd wordt. Als de werkloozen te Ede grond ontginnen, vindt ik er zeker iets. Toen hier de Cavaljéstichting voor gereformeerde ouden van dagen gebouwd werd vond men beenderen; naar de bronzen gespen erbij vermoedelijk van drie Bronstijdige (!)krijgslieden. Misschien wel wegens insubordinatie gedood. Trouwens, toen de groote kunstzijdefabriek hier gebouwd werd, vond men tanden en rugwervels van den mammoeth".
We rijden verder naar Harskamp. Er staat een heel oud boerderijtje met de sterk decoratieve vlecht; eeuw na eeuw heeft de kleur van den steen verdiept. De weg daalt en stijgt afwisselend - daalt hij, dan gaan we naar weiland, stijgt hij, dan naar bouwland. "Dit zijn al oude percelen", zegt de heer Bellen. "Men ziet het aan de gebogen scheidingslijnen. Na de hervorming trok men overal rechte lijnen".
Even stoppen, de ruige heide op. Daar is een klein ven, een meertje als een zilveren medaille op een paars kleed: het Veentje. "Het is vroeger wat groter geweest, men ziet dat aan de dopheide, die alleen groeit waar water in de grond is. Dophei en zonnedauw en de kleine kruipende wilgjes. Een onderlaagje in de grond belet het water hier weg te zakken. Daarom blijven de enkele dennen hier ook laag, dezelfde oerlaag belet ze hun wortels hier diep in de grond te boren".
"Zou dit ook nog niet eens ontgonnen worden?" "Neen - militair oefeningsterrein; dat is, zoolang er nog door militairen geoefend wordt, tegen ontginning beschermd", zegt de heer Bellen. Hij ziet hier de zaken archeologisch, en niet agrarisch.
Bij de vlakbij lijkende masten van Radio Kootwijk ligt het meertje "De Gerritsflesch", waar nog flora en fauna uit de ijstijd te vinden zijn"mossen en weekdiertjes, die nu nog alleen in Scaandinavië voorkomen, maar nergens in Nederland".
We rijden verder, langs de militiare barakken van Harskamp, waar in 1918 de golf der Duitsche revolutie even rimpelde. Dan komen we aan een grooten tumulus of grafheuvel, twintig meter middellijn maar nauwelijks anderhalve meter hoog. Die grafheuvels zijn nergens hooger, en onder 't nu roestkleurige kleed de hei vallen ze het ongeoefende oog niet op. We wandelen om den heuvel heen, terwijl de voorzitter van het Vreemdelingenverkeer ijverig notities maakt. Overal rondom den voet dophei: bewijs dat men grond had uitgegraven om den heuvel op te werpen; in de verlaging, daardoor ontstaan, kan door alle eeuwen wat water vastgehouden zijn. Die dophei staat hier dus misschien al veertig eeuwen .... hoeveel menschengeslachten hebben elkaar in dien tijd al niet verdrongen!
" 't Ges1acht der menschen is als 't wufte blad der boomen", noteert de verslaggever. Want deze heuvel is uit den steentijd (neolithicum), maar er werd, zooals in vele soortgenooten bleek, ook nog in begraven toen het Christendom al gepredikt werd. Het heidendom leefde nog lang onder christelijk vernis - (niet alléén booze tongen beweren: nog op den huidigen dag). Er zijn wel Germaansche brandurnen gevonden met het christelijk kruis er op naast de fraaie swastika.
We pleisteren even te Otterlo in café Poelman, met zijn museum van opgezette dieren en zijn kleine menagerie. Dan gaat het naar de Otterlosche zandverstuivingen, die gevangen liggen in een kring van dicht struikgewas als een kunstmatige pallisadenkring. Kapitein Bellen weet een plek waar we door kunnen breken zonder schade voor dameskleeren. De man van 't Vreemdelingenverkeer noteert weer.
Door de groene schemering van 't bosch, over den fluweeligen mosgrond, komen we aan de zandwoestijn waar eenzaamheid en stilte wonen en waar alleen de wind steeds wisselende rimpels trekt. Het zand, soms oud-goud, soms roodachtig, maar meestal grijsgeel van tint, ligt in een geweldig groote kom, die aan de zandzee in de Bromo-krater doet denken. In sommige van de heuveltjes zie je nabij den voet zwarte lagen, bewijs dat de plantengroei daar een humuslaag had gevormd, vóór de droogteperiode de zandverstuivingen deed beginnen die planten, mensch en dier verjoegen. De zandverstuivingen hebben echter, door de eeuwen heen, de resten van de eerste bechavingsperioden voor ons bewaard.
We vinden vuurstenen pijlspitsen, ook veel brandgebarsten keien. De steenen lagen wel om de vuren van die oude bewoners; in de hitte zijn ze gebarsten. Op andere wijze kunnen de scherpe kanten eraan niet ontstaan zijn.
We wandelen rond. Alleen de bovenste zandlaag is geel-grijs. Schuif je met den voet er over, dan komt er geel, oker, tot warm-oranje kleur te voorschijn. In het zand staat ook geschiedenis uit deze dagen geschreven, maar geschiedenis der natuur. De strijd om 't bestaan is hiet even scherp als in de menschenmaatschappij. Zie dezen kleinen berkenboom moeilijk 't hoofd opheffen - evenals 't kleine polletje hei ernaast heeft hij de aanvallen van 't stuivende zand te verduren. Een den er naast staat daarentegen sterk, zijn wortels zijn 't net waarin 't gezelschap van eenmaal jachtende zandkorrels als een kleine heuvel is vastgelegd.
Hier en daar liggen witgebleekte doodsbeenderen - daar is haas of konijn 't slachtoffer van een wezel geworden. Wat veeren en een pootje met een ring er aan - hier is een postduif door een kraai of een roofvogel gedood. Uit een holletje in 't mos steekt een bruine staartpluim. We trekken er aan: een eekhoorn, stijf, de pootjes gekromd maar geheel onverlet. Hij is daar, misschien geen dag geleden, gaan sterven. De dieren zoeken altijd de eenzaamheid als de dood komt. Het was voor het eerst dat de heer Bellen, die in deze zandverstuivingen toch als kind in huis is, met dit verschijnsel kennis maakte.
De auto snort verder. Het Wekeromse Zand met de Roekelsche bossen in de verte. Ook in dit zand hebben menschen gewoond, immers men vindt daaronder overal sporen van verband hout - daar moet bosch opgeruimd zijn om er den grond te kunnen bebouwen. Zij die hier woonden zijn gedurende velel eeuwen begraven op de Honslag, hoogere grond alweer (men begroef steeds op de heuvels). We vinden er vijf grafheuvels in reche lijn, en in het bosch over den weg nog een zesde. Ontginning dreigt van alle kanten, maar notaris Dinger te Lunteren zal zorgen dat de heuvels bewaard blijven.
"Het is één groot grafveld", zegt de heer Bellen. In den klokbekertijd werd hier begraven. Toen daarna de Germanen kwamen en de Alpine bewoners terugdrongen, namen zij uit een mysterieus, elken primitieven stam eigen, gemeenschapsinstinct deze grafvelden over. Zij noemden het Honslag, dat betekent offerplaats; men weet het uit de bijbelvertaling van Ulfilas voor zijn West-Gothen, die het woord gebruikte.
We rijden nu naar de woning van den heer Bellen, die een klein archeologisch museum is. Hij toont ons de licht bruinroode bekers, de S-vormige "klokbekers", die men van Ierland tot Rusland toe in bronstijdgraven vindt. "Ze bevatten nooit beenderen. In den tijd van die bekers werden de lijken in het algemeen niet verbrand (zeldzame uitzonderingen kon de heer Bellen overigens in de heidevelden aantonen). Vermoedelijk hebben ze spijzen bevat, die den dooden op de reis naar de onderwereld werden meegegeven".
We bekijken een tweeden beker uit den Bronstijd. Hij is "zonaal" voorzien van allerlei figuren, laat ons zeggen: versiering. In één der zonen vinden we naast elkaar het zoogenaamde sparmotief, het laddermotief en het wolfstandmotief. Deze bekers (men vindt ze op de Doesburgsche en Edesche heide, waardoor de autotocht ging) zijn uit het tijdperk waarin het eerste brons, als goud zo kostbaar, verscheen, want men vindt er overal bewerkte vuursteen bij.
Weer een andere, nog fijner bewerkt, ook ongeveer uit dien tijd, en die op het Ginkelsche Zand en de Luntersche heide gevonden wordt. En wel wordt die alleen op de Veluwe gevonden, nergens anders. Er schijnt hier een speciale industrie geweest te zijn.
"De figuren waren nog wel iets anders dan versiering, meen ik", zegt de heer Bellen. "Ze hadden ook iets te zeggen - wat, dat zullen we wel nooit weten. De verdeeling van den cirkel, zoals die is toegepast, wijst op een zeer merkwaardige kennis van sommige meetkundige verhoudingen. De menschen die deze bekers maakten waren zeker geen wilden met dierenhuiden en knuppels - een dergelijke vaardigheid met zin voor fraaie versiering en harmnische schikking wijst op beschaving en organisatie".
"Dit heb ik bij den beker gevonden". De heer Bellen toont ons goudkleurige voorwerpjes, zoowat de grootte van duiveneieren. Maar in kleine beschadigde plekken zie je gelen glans: barnsteen -. "Ik voelde het toen ik aan het graven was - ik hoor en voel 't dadelijk als mijn spade iets bijzonders ontmoet. "Barnsteen uit dien tijd is nog bijna nooit in Nederland gevonden - deze amber kralen zullen doortrekkende kooplieden als ruilobject zeker wel eens uitgegeven hebben. Immers op hetzelfde stukje heide vinden we deze barnsteenen kralen uit het Oostzee gebied met bronzen dolken uit de landen om deMiddellandsche Zee! Misschien heeft in dit geval de vrouw van den man,die hier begraven werd, haar sieraden in 't graf gestrooid.
We krijgen dan de collectie vuurstenen voorwerpjes tezien, bij heideontginningen, in zandverstuivingen of in graven gevonden. Er zijn pijlpunten met convexe, andere met concave basis en met drie baarden - er zijn priemen en bijlen, en krabbers, vermoedelijk o.a. om huiden schoon te maken (die koomen veel voor op de Otterloosche zanden, waar de auto ons bracht). - Ook een drievlakkig beiteltje, zooals er in Nederland nog niet gevonden werden, er zijn "trapezoïdale" klingetjes, alles van het hardste vuursteen.
De houten stelen of handvatten? Die zijn hier nooit gevonden: al lang verweerd. Maar in de Zwitsersche paaldorpen uit dezen tijd heeft de modder ze beter bewaard. Hoe deze voorwerpen zoo fijn bewekt konden worden ....mysterie. De steenhouwers van nu zouden er geen kans toe zien. Er zijn verder glazen en looden kralen (men vond ze al negenhonderd jaar vóór Christus), bronzen ringetjes, broches, fibulae (veiligheidsspelden zou men ze nu noemen), bronzen dolken, waarvan één in een grafheuvel vlak bij Ede gevonden. "Dezen dolk vond ik in de onderste laag van den heuvel langs den Arnhemschen weg; periode toen de lijken begraven werden. De laag daarboven was uit de periode van lijkverbranding - zoals uit de gecremeerde beenderen bleek - daarboven was weer de laag van den lateren tijd met lijkbegraving".
Tusschen onze theekopjes in legt de heer Bellen nog meer. Stukjes been, "gecalcineerd" (waarvan dus alleen de kalk is overgebleven), dus uit de tijden toen crematie werd toegepast. In één der beenderen "pakketten" zat een eveneens gecalcineerde vuurstenen pijlspits; het doodelijke wapen, achtergebleven in het lichaam, toen de schacht er uit gehaad was, en blijkbaar met lijk in 't vuur gegaan. Een leistenen polsbeschermer voor een boogschutter,
een bronzen dolk, prachtige pijlspitsen en een fraaie beker, alles tezamen in één graf, duidt voldoende aan dat deze gesneuvelde wel eens kan zijn geweest een Koning der Veluwe in de Periode van het Eerste Brons.
Dan zien we de Gallische urn, die vermoedelijk van 300 vóór Christus is - ook al bij ontginning door werkloozen gevonden. Doet in vorm aan den graalbeker denken - ze is de eenige benoorden den Moerdijk gevonden.
En dan de Germaansche brandurn, lomper dan de Bronstijd-bekers, en haast niet versierd - uit den tijd der volksverhuizingen, toen ruwere en sterkere krijgersstammen de plaats van het vrredzame volk, dat de klokbekers maakte, innamen.
Van dat volk, met zijn waarlijk niet primitief blijkende beschaving, bewaren onze Veluwsche heiden en bosschen, en zonder twijfel ook onze Veluwsche bevolking, de laatste sporen. De taal die ze spreken ontwaren we langzamerhand.
Zwerver.
Bron: "Vier duizend jaar terug. Wat Nederlands bodem nog aan geheimen bergt".
Algemeen Handelsblad. Avondeditie. 24-10-1927.
Koninklijke Bibliotheek Historische Kranten (Delpher)