Via Hetty Blauw van de vereniging Oud Ede kwam ik, alweer even geleden, in het bezit van enige foto's van het Rijkswerkkamp voor Jeugdige Werklozen “ 't Wijde Veld” aan de Wijdeveldseweg,
De Wijdeveldseweg vormt de oostelijke begrenzing van de Ginkelse Hei. Hetty had die fototjes gekregen van Ab Moesker. Ab is getrouwd met een dochter van Bart van den Brandhof, die destijds op boerderij Kreel woonde. De foto's komen uit de nalatenschap van zijn schoonmoeder, mevrouw Heintje van den Brandhof-Roseboom. Heintje Roseboom was een zus van Wil Roseboom
Op mijn vraag naar informatie over wat er op de foto's te zien is verwees Ab mij naar deze Wil Roseboom, zijn tante. Zij is al aardig op leeftijd, maar nog bijzonder goed bij de tijd. Ik heb een gesprek met haar gehad, maar van het werkkamp wist zij niets te vertellen. Het lag aan de rand van de Ginkelse Hei, een beetje buiten haar gezichtsveld, want zij woonde meer noordelijk, op de Hindekamp, tegen Mossel aan.
Wil Roseboom is geboren in 1936, en wist weliswaar niet veel over het werkkamp te vertellen, maar dat maakte zij meer dan goed met haar persoonlijke verhaal. En dat verhaal staat hieronder.
De familie Roseboom, Maanderbuurtweg 75, Ede. Vierde en vijfde van links staan de ouders van Wil Roseboom
De ouders van Wil Roseboom woonden oorspronkelijk aan de Groot Ginkelseweg, later op boerderij Kreel, en vervolgens aan de Kreelseweg op nummer 105, in een huis genaamd Boschzicht. Vader Roseboom was getrouwd met Hendrikje Jansen, het paar kreeg zeven kinderen. Vader werkte als bosarbeider op de Hindekamp. Het was hard werken om brood op de plank te krijgen. En de kinderen moesten ook stevig meewerken. Maar, zo zei Wil Roseboom: “daar was niets mis mee”.
Haar ouders waren streng. Dat kwam ook omdat er “op de kleintjes moest worden gelet”. Vooral moeder hield de teugels strak. Achteraf, zo vertelde Wil,, was ze daar wel blij mee, het heeft haar gevormd.
De baas van vader Roseboom was Schriek Sr. De landgoederen Ginkel en Hindekamp waren in 1931 gekocht door J.G.S. Schlimmer uit Blaricum, die zijn fortuin had gemaakt als firmant in de Borneo-Sumatra-Maaatschappij. Hij was, zoals dat heette, een “planter”. In 1932 kwam de jachtopziener Schriek in dienst van Schlimmer, en ging wonen op het adres Ginkel 8a. Dat was het adres van een huis nabij het landhuis Hindekamp, aan de latere Hindekamperweg. Dat huis wordt nu bewoond door Jan van den Born.
Het landhuis zelf werd, met tussenpozen. bewoond door de eigenaar Schlimmer. Deze verbleef afwisselend in Indonesië en in Nederland. En had, kennelijk daaraan gewend in Indonesïe, ingevoerd dat hij elke morgen geschoren diende te worden door Droffelaar, die ook in dienst was van Schlimmer en er vlak bij woonde, ook op Ginkel.
Bij het begin van de 2e Wereldoorlog woonde het gezin de Ruiter nabij de plek waar later de houtwerf van de gemeente Ede zat, aan de Heidebloem Allee. Zij moesten daar weg, en kwamen inwonen bij de Roseboom's. Die inwoning was op zich geen probleem, alleen waren er niet voldoende bedden. Maar dat werd opgelost, alle kinderen moesten maar gewoon op de grond slapen. Echter, de familie de Ruiter moest, toen de Duitsers in mei 1940 ons land binnenvielen vertrekken bij de Roseboom's. Dat was op bevel van Schiek, en diens wil was wet. Daar kon geen protest iets aan veranderen, 't was een autoritaire man, een overheersend type. En hij wenste met zijn gezin de plaats van de familie de Ruiter in te nemen. Want dan woonde hij dieper het bos in, en dat vond hij veiliger.
De Duitsers rukten in mei 1940 op vanuit het oosten, en kwamen ondanks de verhuizing, ook bij Schriek terecht, op zoek naar voedsel. Schriek zei dat hij dat niet had. Schriek zal dat, met zijn karakter, wel zeer duidelijk hebben gezegd. De vertegenwoordigers van het “Herrenvolk” sloegen hem daarop met een juten meelzak om de oren. Wil Rosenboom zegt daarvan, 75 jaar later: “'k Vond het wel mooi dat Schriek om z'n oren kreeg. Eindelijk rechtvaardigheid”.
Een voorbeeld van de manier waarop Schriek omging met ondergeschikten is dat vader Roseboom in de winter de bomen langs de Groot Ginkelseweg moest snoeien. 't Was bitter koud, je zou nog gen hond naar buiten sturen. Maar Schriek stelde eenvoudig: “Dat ga je doen. Anders donderstraal
je maar op”. Vader Roseboom had geen keuze, hij kon alleen maar, en altijd, ja-en-amen knikken.
1: Boerderij Kreel; 2: woning Roseboom aan de Groot-Ginkelseweg; 3: Boschzicht aan de Kreelseweg; 4: Het Lange Pad
Met al z'n werken verdiende vader Roseboom 7,5 gulden in de week. En daar moest dan 2,5 gulden huur af. Het gezin, bestaande uit negen personen, moest dus rondkomen van 5 gulden per week. Het hoofdvoedsel was dan ook aardappels, in het seizoen aangevuld met zelf verbouwde groenten. En er werd twee maal per jaar een varken geslacht. Dat er twee varkens gehouden konden worden werd mogelijk gemaakt door met het hele gezin bosbessen te plukken en die te verkopen. Van de opbrengst kon dan een extra “keutje” worden gekocht.
Als er geslacht werd kregen de buren, naar oud gebruik, ook een deel, hutspot genoemd. In een pan, met een theedoek er omheen, werd dat afgeleverd. De “huisslachter” was slager Bas Hartman van de Bunschoterweg.
Een jachtopziener was altijd ook onbezoldigd rijksveldwachter. Dat gaf hem de bevoegdheid proces-verbaal op te maken tegen stropers. ‘t Is daarom opmerkelijk dat Schriek, begin 1941, een bekeuring kreeg wegens het illegaal slachten van een varken. In de Arnhemsche Courant van 10 maart 1941 wordt er verslag gedaan, en de krant schrijft: “Tegen dezen dienaar der wet, die aldus een zeer slecht voorbeeld gaf, werd proces-verbaal opgemaakt”. Het vlees werd in beslag genomen.
Als er een varken geslacht was werd vrijwel alles van het beestje gebruikt. Zelfs de blaas. Na reiniging kon je die opblazen en als voetbal gebruiken. Ook de meisjes Roseboom trapten hun “balletje” mee, zolang als de blaas het uithield.
Speelgoed was trouwens niet echt beschikbaar, er werd gespeeld met wat voorhanden was. Een veel gespeeld spel was “kipje spelen”. Er werd aan een stuk ijzerdraad een haak gebogen, zodat je daarmee in de bodembedekking een kuiltje kon krabben Dat kuiltje werd bekleed met dennennaalden, en dan werden daar kiezels ingelegd die de eieren voorstelden. Zo'n nestje werd ook bedekt met dennennaalden, maar de “eieren” moesten wel te zien zijn. Tijdens het verstoppen van de “eieren” moest één van de kinderen met z'n gezicht naar een boom gaan staan met de ogen dicht. Waren de eieren verstopt dan gingen de kinderen kakelen als een kip die een ei gelegd heeft, en de boomstaander moest dan het nest opsporen. Simpel als het klinkt, in het bos dat het speelterrein vormde was het geen kunst de “nesten” goed te verstoppen. Bovendien kon de speurder door het kakelen in een verkeerde richting gelokt worden, dat maakte de pret alleen maar groter. De gevonden “eitjes” werden dan in het “winkeltje” verkocht.
Een ander spel werd gespeeld door twee stokjes in de grond te steken, met daartussen een stukje gaas. De kunst was nu om met “de brot”, lange dennenappels, tegen het gaas te gooien. Wie als eerste een dennenappel onder het gaas door kon gooien had gewonnen.
De kinderen Roseboom. De tweede van links is een neefje. Het meisje in het midden, met haar hand bij de kin, is kleine Willy
De ouders Roseboom deden, naar goed gebruik, op zondag na de maaltijd een dutje. Daarna ging het gezin wandelen. Over “t Lange Pad naar de Heibloem, één van de waterplassen op Kreel. Onderweg “truule”: lege schoensmeerblikjes van Erdal kon je voor je uit laten rollen, wie het verste kwam. En natuurlijk hèt spel dat alle kinderen spelen: tikkertje.
Van een andere blikverpakking, appelstroopbusjes, kon je het deksel plat slaan. Dat kon je dan door de lucht laten zeilen, als een soort Frisbee-voordat-de-Frisbee-was-uitgevonden. Dat werd “klifferen”genoemd. En dat ging ook weleens mis. Dan sneuvelde er een keukenraam!
Vaste prik voor Willy was, 's avonds na school thuiskomend, het doen van de afwas.
Als brandstof werd altijd hout uit het bos gebruikt. Daarnaast waren dennenappels een veel gebruikte brandstof. Iedereen moest meehelpen die te verzamelen. Op een volle kruiwagen lagen wel zeven met dennenappels gevulde jute zakken.
De bij het huis liggende moestuin werd in het voorjaar door de broers van Willy omgespit. Dat ging “twee spades diep”. Er werd een “grup” gemaakt aan één kant van het om te spitten perceel. Die grup kreeg de diepte van twee steken van de spade. De vrijkomende grond werd naar de andere zijde van het perceel gekruid. Vervolgens werd er naast de grup een eerste voor omgespit, waarbij de zode met de erop zittende (resten van) begroeïng op de kop in de grup werd gegooid. Zo werd onkruid voldoende diep ondergespit. Vervolgens werd er een tweede steek op de eerste steek omgelegd, er ontstond dus weer, naast de omgespitte voor, een nieuwe grup die twee steken diep was. Dat spitwerk was zwaar werk.
De meisjes hadden ook als corvee het stoppen van sokken. Waarna er steevast gebreid moest worden, twintig pennen. Was het breiwerk volgens moeder niet netjes genoeg, niet egaal, dan werd het uitgehaald, en moest er opnieuw begonnen worden. Want moeder was een Pietje Precies.
En mede daardoor ook zeer gesteld op een schoon huis. Als de kamer “een beurt” gehad had, dat wil zeggen: leeggeruimd was, en na het schoonmaken weer ingericht, dan controleerde moeder de werkzaamheden door met een witte zakdoek langs de randjes te vegen. Zat er dan een vlekje op de zakdoek dan was het onvermijdelijke gevolg dat de kamer opnieuw leeggeruimd moest worden, en het schoonmaken kon opnieuw gedaan worden.
Wil Roseboom vertelde dat zij het destijds best vaak niet met haar moeder eens was, En ook dat het maar een armoedige tijd was. Dit illustreerde zij door te vertellen dat kruidenier Tichelaar uit Ede altijd eenmaal per week het “boekje” kwam halen, daarin had moeder dan de boodschappen opgeschreven die Tichelaar vervolgens een dag later kwam bezorgen. Tichelaar gebruikte een paard en wagen, een “hittekar” voor die tochten. Een hit was een wat lichter gebouwd paard. En àls er eens koekjes besteld waren, dan borg hij die op in de zitkist op de wagen, op een ondergrond van stro. Want koekjes waren een luxeartikel waar voorzichtig mee omgegaan moest worden.
Het kwam voor dat de bovenkant van een klomp, de kap, er af brak. Dat werd gerepareerd door die kap met een “klompenbandje” en speciale spijkers (klompnagels) weer vast te zetten. Die bandjes en klompnagels werden gehaald bij van Wijk in het “Koophuis op de hoek”, op de hoek van de Bospoort en de Kleefseweg. Maar het geld voor de bandjes moest gevonden worden door minder uit te geven aan Tichelaar, dus door artikelen uit de lijst in het boekje te schrappen.
Die bestelservice van Tichelaar was voor hem natuurlijk een tijdrovende bezigheid. Maar omdat hij alle gezinnen uit het gebied bediende (o.a. Jansen, van den Brandhof, Hogendoorn, van Leeuwen, van de Born, Prangsma en Roseboom) was het kennelijk toch voldoende lonend. Tichelaar bezorgde later ook brood, met een bakkersfiers (een fiets met boven het voorwiel, op een drager, een grote mand.
De familie Roseboom woonde toen al op boerderij Kreel, vader Roseboom kon afscheid nemen van Kriek, en gaan werken voor Prangsma, die op Mossel boerde. Dat was een hele verbetering. Op zaterdag moest het erf van de boerderij op Kreel, ter voorbereiding op de zondag, “aan kant” gemaakt worden. Want op zondag kwam de familie op bezoek. Het erf was onbestraat en bestond uit zand. Dat moest aangeharkt worden, en dat moest zeer precies gebeuren, de “halen” moesten in één lijn naast elkaar liggen. De gordijnen werden gesteven en gestreken. Als ze hingen ging moeder buiten kijken of alles er strak bij hing. Dat, zo vertelde Wil Rosebom, heeft haar moeder volgehouden tot haar vijfentachtigste!
Voor de kapper was geen geld, vader knipte de jongens zelf. Hout werd gezaagd op een “zaaagbok”, een drager voor het te zagen hout, en het te knippen slachtoffer moest daar dan op gaan zitten. Vader placht alle haren er af te knippen, behalve een klein kuifje. De schaar was niet altijd even scherp, en vader niet altijd even geduldig. Dus zoonlief riep wel eens “au”. Of ook wel “Moe!”. Waarop pa een reprimande kreeg. Want moeder Roseboom had de neiging de zonen wat meer te ontzien en zelfs wat te verwennen, de meisjes waren voor haar minder van belang. Een verschijnsel dat in de vroegere samenleving normaal was.
In de Tweede Wereldoorlog had vader, net als veel anderen, een schuilkelder gebouwd. Er werd een groot gat gegraven, en er werden palen in de grond gezet, met daarop vlak liggende palen, vervolgens werd de zaak afgedekt met lagen hei en zand, versterkt met lagen gaas. Na de luchtlandingen op 18 september 1944 op de Ginkelse Hei rukten de Duitsers vanuit het oosten op,
om de Airbornes” te verhinderen op te rukken naar Arnhem. Het gezin Roseboom woonde toen in Boschzicht, aan de Kreelseweg, werd gesommeerd hun woning te verlaten, en trok in de schuilkelder. Niet zonder reden, er was ook sprake van veel artilleriebeschieting, en één van de granaten kwam via het dak van Boschzicht in het bedje van één van de broers van Willy terecht. Die schuikelder is een hele poos in gebruik geweest, de kinderen vonden het prachtig daarin te slapen. Over de plek waar de schuilkelder zat loopt nu een fietspad
Al eerder was, vlak achter Boschzicht, een V1, een vliegende bom, neergekomen. Natuurlijk wilde iedereen gaan kijken. Want, zo werd gezegd, “d'r zullen wel dooie duiven liggen”. Dat zou een buitenkansje zijn geweest. Maar toen ze er vlak bij waren werd er geschoten. De Duitsers waren ook op de inslag afgekomen. Dus keerde iedereen fluks weer om, waarbij het eerste stuk kruipend werd afgelegd. Overigens was een andere V1 vlak bij de boerderij op Kreel, vóór het huis, neergestort.
Na de luchtlandingen op de Ginkelse Hei (17 september 1944) werd er een parachute gevonden in het zogeheten Hartenbos. Van het parachutekoord had Willy een tasje gebreid, om daarin haar boterhammen mee naar school te nemen. Tegenover het huidige asiel woonde destijds de familie van de Brink. En mevrouw van de Brink heeft toen van de parachutezijde voor haar een jurk gemaakt. Het was haar enige jurk, en ze was er “de koning te rijk” mee. Die parachutezijde was een geliefd materiaal voor jurken. Tal van bruidsjurken uit de tijd zijn er van gemaakt, want ook aan kledingstoffen was gebrek. En, zo kort na de oorlog, er waren relatief veel bruidsjurken nodig…..
De woningen aan de Verlengde Arnhemseweg, ter hoogte van de Heibloemallee.In het rechter huis woonden de familie van de Brink.
In de eerste tijd na de luchtlandingen was het gebied rond Boschzicht oorlogsgebied, met afwisselend Engelsen en Duitsers in de omgeving. Bij het huis van Jan Jansen (waar nu het wildrooster in de Groot Ginkelseweg zit) stonden rechtsachter, een stuk het bos in, wat berken aan de rand van en open heideveldje. In dat berkenbosje stond een soort blokhut, opgetrokken uit gegalvaniseerde golfplaten. Daar zat een aantal Engelsen in verborgen. De groep was 10 à 12 man groot. De kinderen Roseboom brachten hen eten. Op een gegeven moment kwam er een Duitiser over 't Lange Pad, om de hut te inspecteren. Of hij de Engelsen gezien heeft is onduidelijk, Maar de Airbornes, toch al “triggger-happy” en vol adrenaline, namen geen enkel risico. Zij lieten de Duitser lopen tot de bosrand. En schoten hem toen, aan de rand van het Lange Pad, dood. Wil Roseboom sloot dit verhaal af met: “Zielig, hè?”. Over deze gebeurtenis schrijft Boeree ook in zijn “ Kroniek van Ede” (hoofdstuk: "17 september, en wat daarna kwam"): ". …..toen Tonny en Flip terugkwamen vertelde de Engelse commmant hen dat zij de vorige avond een “mof in zijn oor hadden geprikt”. Terwijl ze even buiten de blokhut hadden gestaan was daar op veertig meter afstand een Duitscher op zijn fiets voorbijgereden (over het Lange Pad – J.K.) Hij had hen ontdekt, en er was slechts één middel om hem het zwijgen op te leggen. Eén van de mannen schoot hem met het pistool door heht hoofd. De mof was morsdood, het was een meesterstukje van schietkunst, Het lijk hadden ze toen in een dennenbosch gelegd".
Het Lange Pad. Links in de bosrand lag de dode Duitser. (foto: J.Kijlstra -2016)
Na de luchtlandingen hadden de Engelsen op en rond de hei de overhand gekregen. Bij het landhuis de Hindekamp was een veldkeuken ingericht, en de kinderen moesten de kok eieren brengen. Dat werd geruild voor wittebrood. Dat ging mee naar huis. Maar ze werden door de kok ook beloond met een extra snee wittebrood, om direct op te eten. En dat was feest!
Na het mislukken van Market Garden besloten de Duitsers het gebied direct ten noorden van de Rijn te evacueren, en er een verdedigingslinie aan te leggen, vooral bestaande uit loopgraven. Dat werk werd uitgevoerd door de Organization Todt, het “bouwbedrijf” van de nazi’s. Ook vader Roseboom werd opgeroepen om bij Rhenen te gaan graven. 's Morgens vertrok hij op de fiets. Maar kwam al gauw weer thuis. Moeder Roseboom vroeg: “Nou al terug?”, en vader Roseboom antwoordde: “'t Is vandaag niet pluis. Bij Jan Roseboom (bij het Edese Bos) ben ik teruggestuurd”. Vader vertrouwde het niet, had kennelijk wat opgevangen, is met de handzaag naar boven gegaan. en zaagde een luik in het plafond. Om, letterlijk, “de jongens onder dak” te kunnen brengen, ze te kunnen verbergen. Net op tijd, 't was inderdaad niet pluis, de Duitsers hielden een razzia, op zoek naar ondergedoken mannen. De jongens werden naar boven gecommandeerd, ze moesten langs de kant gaan staan en niet bewegen. Het zaagsel lag nog op de grond, er was geen tijd meer geweest om het op te ruimen. Daar werd snel een kleed overheen gegooid. En de huiszoeking bleef, voor de Duitsers, zonder resultaat! Wel werden alle etenswaren meegenomen. Ook de eieren, maar die moesten wel eerst door moeder Roseboom, nog (hard) gekookt worden.
Een bijzonder verhaal is dat van een Duitser, die op een motor uit de richting van Prangsma (Mossel) kwam. De jongens Roseboom schoten naar buiten, gingen plat op de buik in de aardappelkuil liggen, en waren daar onzichtbaar. De Duitser maakte moeder Roseboom duidelijk dat hij een bad wilde nemen, waarop er water op het fornuis warm werd gemaakt, en de Duitser in de teil kon. Waarna hij weer vertrok.
Op een gegeven moment moest het gezin Roseboom evacueren naar Ede. Alles moest achtergelaten worden. Het jongste kind ging mee in de kinderwagen. De geit, als melkleverancier, moest aan een touwtje ook mee. De geit brak los, dus iedereen achter dat dier aan. Op dat moment kwamen er ook Duitse vliegtuigen laag over, maar dat bleef zonder gevolgen. In eerste instantie werd onderdak gevonden bij Kees Veldhuizen, op de Kreelseweg. Hij was getrouwd met een zuster van vader Roseboom. “Het hele spul” trok in op de zolder. De kinderen gingen, zoals kinderen dat doen, op onderzoek uit. Er stonden wat bussen, en daarin bleken gedroogde appels te zitten. Tja, dat lieten ze zich geen twee keer zeggen, er werd flink van gegeten. Alleen, eenmaal in de maag, gingen die gedroogde appels opzwellen, met flinke buikpijn als gevolg.
Tante Veldhuizen bleek de inwoning door negen personen niet te kunnen verdragen, waarop verhuisd werd naar Niek Lagerweij (Ome Niek en tante Riek). De Duitsers hadden daar een schuur gevorderd. En gingen telkens in Wageningen eten halen. Maar ze dachten ook aan hun “gastheren”, en brachten voor hen op een keer de kop van een kalf mee. Daar is vervolgens soep van gekookt.
Tante Riek kookte ook havermoutpap. Van havermout die net iets te lang in de grond verborgen had gezeten. Lekker was anders. Ook “de weck” (glazen potten met ingemaakte groente en fruit) was begraven, net als de naaimachine. Dennennaalden eroverheen, en je zag er niets meer van.
Al met al herinnert Wil Roseboom zich de periode van de oorlog, in het bos, als een angstige tijd.
Maar toch ook een beetje als een mooie tijd. Want, als kind, was het besef van gevaar niet zo groot.
En er gebeurde wel van alles.
Mede als gevolg van de 2e Wereldoorlog ging de kleine Willy pas in 1945, op 9-jarige leeftijd, voor het eerst naar school. Dat was de Paasbergschool in Ede. Ze moest de eerste keer gebracht worden, want ze wist de weg nog niet. En 't was wel een knap eind lopen. Dat was in de winter, als er sneeuw lag, geen pretje. Want ze moest elke keer de Eder Hei oversteken, en op de hei lag de sneeuw door verstuiving vaak kniehoog. Met als gevolg dat ze met natte kleren op school zat.
Normaal ging je in die dagen halve dagen naar school. En wie pas op negenjarige leeftijd in de eerste klas komt loopt natuurlijk achter bij leeftijdsgenoten.. Maar Willy kon goed leren, en haar onderwijzeres, “juf” van Heezen, heeft haar toen bijles gegeven, zodat ze bij de overgang van de eerste klas naar de derde klas kon. Daarvoor moest de tocht naar en van school wel tweemaal daags gemaakt worden...
Aan het begin van het Edesche bos woonde, in het daar nog staande huisje, destijds de weduwe Waanders. Haar man was bij leven boswachter van Kernhem. De kinderen kwamen daar op hun
tocht naar en van school langs, en vonden het wel spannend “Vrouw Waanders” te plagen door
steentjes tegen de ruiten te gooien. Het was natuurlijk reuze leuk als de bewoonster dan naar buiten stoof, dan moesten ze maken dat ze weg kwamen. Maar o wee, op een kwade dag liet Willy haar zelf gebreide tasje van parachutekoord vallen, en dat werd door mevrouw Waanders in beslag genomen. Willy vertelde aan haar lerares dat ze haar tasje kwijt was. De juf heeft het toen opgehaald, maar daarvoor moest het verhaal van de steentjesgooierij natuurlijk ook opgebiecht worden. Willy heeft nadien geen steentjes meer gegooid!
Wil Roseboom bleek inderdaad een goede leerling van de Paasbergschool. Zo goed dat de hoofdonderwijzer, meester Holleman, haar aan het eind van het zesde leerjaar zei dat ze maar door moest leren, met 5 negens op haar rapport. Maar Willy zei: “Dat mag ik niet”. Meester Holleman bracht nog een bezoek aan vader Roseboom. Maar zijn commentaar was: “Achter het aanrecht!” Op haar vijftiende is Willy het huis uitgegaan, als dienstmeisje. Vader gaf haar mee: “Pas op dat je goed werk levert, en dat ik geen klachten van je krijg”.
De harde hand van haar moeder, en het plichtsbesef van haar vader hadden er wel voor gezorgd dat Wil Roseboom zich goed zelfstandig wist te handhaven. Ze heeft vele jaren autorijles gegeven, en heeft bij Kleijer, een taxibedrijf annex autoverhuurbedrijf, 25 jaar lang “Rouw en Trouw” gereden: zowel trouw- als rouwauto's werden door haar bestuurd. Ook als taxikoerier heeft zij vele kilometers gereden. Ter afsluiting van haar werkzame leven heeft zij nog vijf jaar gereden voor begrafenisonderneming Van de Weerd. Om op haar twee en zeventigste jaar te stoppen met werken.
Jan Kijlstra 25-12-2016