De Edese joodse werkkampen Bruijnhorst en 't Schut

Een onbekend stuk geschiedenis van de Tweede  Wereldoorlog in Ede

De joodse werkkampen vormen een vrijwel onbekend stuk geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Toch waren er zeker veertig, vooral in het oosten en noorden van Nederland.

Maar ook elders. In de gemeente Ede waren er twee: De Bruinhorst in Ederveen, en 't Schut, tussen Ede en Veenendaal.

schut

Werner Löwenhardt - Overzicht Rijkswerkkamp 't Schut

Deze werkkampen werden januari 1942 opgezet, zogenaamd in het kader van de werkverruiming voor joodse mannen tussen de 18 en 65 jaar. Deels door al bestaande gebouwen aan te kopen en te verbouwen (zoals de Bruinhorst) deels door stichting van nieuwe kampen ('t Schut). De kampen waren specifiek opgezet en bedoeld voor joodse werkloze mannen.

De bezetter maakte het, door tal van maatregelen, voor joodse mensen steeds moeilijker om hun beroep te blijven uitoefenen. Als gevolg daarvan werden zij veelal werkloos en moesten zich, om een werkloosheidsuitkering te verkrijgen, laten inschrijven bij het Gewestelijk Arbeidsbureau. Daardoor kwamen zij in aanmerking om, zoals iedere werkloze, opgeroepen te worden voor arbeid in het kader van de Werkverruiming. Vaak dicht bij huis, maar ook (en vaker) ver van huis. Dan werden ze, gescheiden van hun gezinnen, ondergebracht in Rijkswerkkampen.

Een aantal van die, al langer bestaande, werkkampen werd in 1941 aangewezen voor huisvesting van werkloze joodse mannen. Andere kampen, zoals die bij Ede, waren nieuw. Zij werden specifiek voor huisvesting van joodse werklozen opgezet.

De werkkampen Bruinhorst en 't Schut boden onderdak aan joodse mannen die door de Heidemij werden ingezet om de Ruilverkaling Veenendaal, met schep, kruiwagen en kiepkar, te realiseren.

We spreken van de ruilverkaveling Veenendaal, maar het betrof in feite de ruilverkaveling Geldersch-Veenendaal.

Deze ruilverkaveling betrof in hoofdzaak, een ruilverkaveling op het grondgebied van de gemeente Ede, rond het dorp Geldersch Veenendaal. De gemeente Ede was dan ook de eerste aanspreekpartner voor de Heidemij en het Rijk, en de werkkampen kwamen mede daarom op Ede's grondgebied.

De ruilverkaveling was mogelijk gemaakt door de afwatering van het gebied te verbeteren. En dat was weer mogellijk gemaakt door de aanleg van het Valleikanaal. Die aanleg stond onder leiding van ir. Mussert, de NSB-leider.

De kampen waren wel omheind, maar de ingang was open. Weinig Joodse werkloze mannen haalden het in hun hoofd om weg te lopen. Waar moesten ze heen? Bovendien raakten zij, en hun gezinnen, dan hun uitkering kwijt, en hadden dan geen middelen van bestaan meer. En ook werden werkkampen gezien als reatief veilig, en beschermden ze, zo werd gedacht, tegen depotatie naar Westerbork.

De ware bedoeling van de bezetter met de voor joodse mannen gebruikte werkkampen bleek, toen op 2 en 3 oktober 1942 ("Jom Kippoer", alle mannen uit alle kampen in één keer  naar Westerbork werden getransporteerd. Tegelijk werden ook de in hun woonplaats achtergebleven gezinsleden naar Westerbork gebracht. Vervolgens gingen zij bijna allemaal, zo’n 12.000 mensen in totaal, naar de vernietigingskampen in Oost-Europa, waar de meesten van hen binnen veertien dagen werden vermoord.

In de geschiedschrijving van Ede hebben de Edese werkkampen weinig aandacht gekregen. Zeker, de kampen waren bekend. Maar onbekend is hun rol als Joods werkkamp.

De laatste jaren is er wel meer aandacht voor het lot van (althans een aantal) tijdens WOII in Ede verblijvende Joden. Zo is er een monument op de Paasberg tot stand gekomen.

Dat betreft echter, in principe, alleen Joden die in WOII in de burgelijke stand stonden ingeschreven. Er staan echter ook personen op die al in 1920 uitgeschreven zijn uit de Edese burgelijke stand. Verhuisd naar Den Haag, en daar opgepakt en via Westerbork gedeporteerd en vermoord. En voor joodse onderduikers was, op één uitzondering na, geen plaats. Want, zo was het argument van de betroffen ambtenaar, gemeentearchivaris van Beek: deze stonden niet ingeschreven in de Burgerlijke Stand.

Ook de relatief grote groep Joodse mannen die in de beide werkkampen verbleef (ca. 320) heeft totaal geen aandacht gekregen. En hun geschiedenis is dan ook onbekend. Toch waren ook zij, zij het relatief kort, inwoners van Ede, en zijn uit Ede naar Westerbork gedeporteerd.

Eén van de bewoners van werkkamp 't Schut was de tekenaar Werner Löwenhardt. Hij was een van de zeer weinige overlevenden, en heeft  in een autobiografie zijn verhaal opgeschreven onder de titel “Ik houd niet van reizen in oorlogstijd”. (Uitgeverij de Milliano, ISBN 9072810 414).

Hij trok in Westerbork als tekenaar de aandacht van de maïtresse van kampcommandant Gemmeker, en moest diens woning tekenen. Hij was een vluchteling uit Duitsland, werd min of meer de "kamptekenaar" en geplaatst op de kampadministratie, en zo althans voorlopig gespaard voor deportatie.  In zijn boek is ook een aantal van zijn tekeningen uit werkkamp 't Schut en omgeving opgenomen. Deze tekeningen zijn ook in het bezit van de Stichting Erfgoed Ede.

Eén van de tekeningen van Löwenhardt uit zijn tijd in het werkkamp staat hieronder. Het toont op de achtergrond het silhouet van Geldersch Veenendaal. Kerk en molen zijn nog steeds aanwezig, maar inmiddels verdwenen achter bebouwing

schut

Werner Löwenhardt - 't Schut: werkveld