De Bonte Specht

naambord

 

In het boek “De Stationsweg in Ede” dat is geschreven door Kees van Lohuizen, en is uitgegeven door de Vereniging Oud Ede (ISBN 978 90 821203 0 1), wordt de geschiedenis van deze straat verteld, met name van de huizen die erlangs staan of ooit stonden.

Eén van de huizen die er gelukkig nog staan is het pand “De Bonte Specht”, op de zuidwestelijke hoek van de Stationsweg en Laan 1933. Dit huis, zo vertelt Kees van Lohuizen, is in 1913 gebouwd in opdracht van dr. J.S. (Jacobus Simon) van Veen, die bij het Rijksarchief in Arnhem werkte.

Er is nog wel wat meer over dat huis, en de achtergronden ervan, te vertellen. Maar dat geldt eigenlijk voor de hele Stationsweg,en dat zou het boek veel dikker, en ook veel duurder gemaakt hebben.

Dr. van Veen heeft zelf nooit in dat huis gewoond. De vraag rijst dan waarom dr. van Veen deze relatief kleine villa liet bouwen.

We weten dat , iets verder naar het zuiden de emeritus predikant J.P.D. van Veen woonde. Hij was in 1893, toen hij met emeritaat ging, naar Ede verhuisd, en ging wonen in het pand op de noordwestelijke hoek van de Stationsweg en de Prins Bernhardlaan. En die dominee was, zij het indirect, de aanleiding tot het bouwen van “De Bonte Specht”.

Ds. Johan Pieter Dionysus, geboren in Alkemade op 7 juni 1825, huwde de op 26 maart 1832 in Gouda de in Rotterdam geboren Jacoba Cornelia Bonga. Zij kregen drie kinderen: Jacobus Simon (1858), Sophia Femina (1861) en Johan Pieter Dionysus (1866).

Toen ds. Van Veen predikant was in Eerbeek overleed in augustus van het jaar onzes Heeren 1875 zijn vrouw. Mogelijk is er toen een hulp in de huishouding gekomen, maar ook zal Sophia, die immers op dat moment niet meer leerplichtig was, een (flink) deel van de taken van haar moeder hebben overgenomen. Deel van dat werk zal ze al eerder hebben verricht, moeders leerden hun dochters al vroeg hoe een huishouden bestuurd moest worden, dochters immers zouden ooit kunnen trouwen, en moesten dan een huishouden kunnen bestieren. Vanaf de eerste dag van hun huwelijk.

In 1884 werd ds. Van Veen beroepen te Stevensweert, en in 1885 in Lobith. Een beroeping betekende dat een predikant gevraagd werd door een kerkelijke gemeente om een predikantsplaats te komen vervullen. In Lobith zou ds. Van Veen zijn loopbaan als predikant afsluiten, toen hij in
1893 met emiritaat (pensioen) ging.

Hij vertrok naar Ede, en ging wonen aan de Stationsweg, in het huis dat hij de naam Paludana gaf. Maar hij kwam niet alleen, zijn dochter Sophia kwam met hem mee. Toen haar moeder overleed zal zij, zeker na de verhuizing naar Stevensweert en, al spoedig daarna, in Lobith, de zorg voor het huishouden van haar vader op zich hebben genomen. Het was in die dagen een vrij normale zaak dat een dochter, als de moeder wegviel, de huishoudelijke taken overnam.

Sophia zal dat ook in Ede, in Paludana, gedaan hebben. Zij had mogelijk kunnen trouwen, en dan vader in huis kunnen nemen, maar zover is het nooit gekomen.

In 1912, op de leeftijd van 87 jaar, overlijdt ds. Van Veen. Sophia bleef alleen achter. En door dat overlijden ontstond een probleem. Want Ds. Van Veen huurde Paludana. En als een huurder “vertrekt” komt het pand weer vrij ter beschikking van de eigenaar. Die kan een andere huurder zoeken, maar kan er ook voor kiezen tot verkoop over te gaan.

Het pand was eigendom van Tweedy, en na diens overlijden in bezit gekomen van zijn erfgenamen. En deze gingen, kort na het overlijden van dominee Van Veen, over tot verkoop. Op 1 april 1913 passeert notaris W.F.J. Fischer de acte met het nummer 596, waarmee de villa Paludana verkocht wordt aan P.J.A. Vintgens.

Die wilde kennelijk over zijn eigendom kunnen beschikken, en zal de huur hebben opgezegd aan dr. Van Veen. Goede raad was duur, waarheen met Sophia?

bontespecht

 

Zij had natuurlijk nog naaste verwanten, haar beide broers. En de oudste, dr. Jacobus Simon, koopt in april 1913 een perceel grond (kadastraal bekend als de sectie D, nummers 1135 en 1136).
Om op die plek een kleine villa te laten bouwen die hij, zo lezen we in het boek, de naam Sonja zal geven.

En dat huis wordt gebouwd voor zijn zuster Sophia. Die er tot haar overlijden in maart 1931 zal wonen.

De aankoop van de bouwgrond, en stichting van het huis, zijn kadastraal geregistreerd in het artikel van de kadastrale legger nummer 4933. Dat staat op naam van Dr. Jacobus van Veen.

Dit duidt er op dat de bouw van villa Sonja ten behoeve van Sophia inderdaad een actie was van haar oudste broer.

Opmerkelijk is dat in 1922, na het overlijden van de echtgenote van dr. van Veen, sprake is van successie, erfopvolging. Het onroerende goed wordt dan verdeeld onder leden van de familie Pelinck, waarbij Dr. van Veen het vruchtgebruik krijgt.

Dr. van Veen was gehuwd met Wemelina Hendrika Pelinck, telg uit een oud en niet onbemiddeld Drents geslacht. Uit de successie blijkt dat het huwelijk niet in gemeenschap van goederen was gesloten. Maar ook dat de financiering van grond en de bouw van het huis betaald was door de echtgenote van dr. van Veen. Wemelina had haar man het geld geleend waarmee de grond voor de villa Sonja gekocht kon worden, en het huis gebouwd.

Toen Wemelina Hendrika in 1921 op 59-jarige leeftijd overleed moest haar nalatenschap onder haar erfgenamen verdeeld worden. Dat gebeurde in 1922. In de boedel zat de villa waar Sophia woonde.. Het eigendom van het onroerend goed van Wemelina viel toe aan haar broer Hendrik en haar zuster Ackea, elk voor 1/3 deel, en de kinderen van haar in 1919 overleden broer Nicolaas, nicht Zwanida Hermanna en neef Hendrik Everard, elk voor 1/6 deel. Haar echtgenoot, dr. van Veen, deelde niet in de erfenis, zij waren immers niet in gemeenschap van goederen getrouwd. En er was door Wemelina kennelijk ook (nog) geen testament opgemaakt.

Als de erfgenamen op dat moment, na haar overlijden, geld hadden willen zien had de woning verkocht moeten worden, en zou Sophia (opnieuw) “op straat” komen te staan. Maar de woning werd niet verkocht bij leven van Sophia. Haar oudste broer verkreeg van de erfgenamen het vruchtgebruik, en op die manier kon Sophia blijven wonen in het voor haar gebouwde huis.

Op 16 maart 1931 overlijdt Sophia Femina van Veen. En wordt het huis door dr. van Veen verkocht. Aan de N.V. Hollandsche Maatschappij voor Onroerend Goed, gevestigd te ‘s Gravenhage. Het huis wordt vervolgens verkocht aan Bakkenes, en in 1934 gekocht door luitenant-kolonel b.d. Boeree,
die later faam zou verwerven als schrijver over de Tweede Wereldoorlog, o.a. de “Kroniek van Ede gedurende de bezettingstijd”.

Het was waarschijnlijk Boeree die het huis de naam gaf die het nog draagt: “De Bonte Specht”.

Op het internet kwam de villa Sonja ook in een ander verband naar voren. In de genealogie van de familie Sauerbier wordt gemeld dat Sophie Sauerbier, die geboren was in 1861, in villa Sonja aan de Stationsweg woonde. Ivernia was, zo vertelt Kees van Lohuizen in zijn boek, in 1905 gekocht dor de damesRijsdijk, die er en pension dreven. Het was in die dagen niet ongebruikelijk dat in de zomermanden een complete familie "in pension ginbg". De familie Sauerbier huurde in de zomer de naast Sonja staande villla Ivernia. Femy en dochter Ori logeerden in 1917 nog in villa Sonja, omdat Ivernia niet groot genoeg was voor de hele familie Sauerbier. Een ander lid van dat gezin was Gerard Sauerbier, en die werkte voor de firma G. Duuring en Zoon, een der belangrijkste makelaars in koloniale waren, vooral koffie.

Het pand van kiprestaurant Juffrouw Tok aan de Verlengde Arnhems weg heette vroeger Herberg de Zuid-Ginkel. Dit pand, een boerderij die ook als herberg functioneerde, was gebouwd in 1856. De nog aanwezige, in zeer slechte staat zijnde gevelsteen vermeldt dat hij geplaatst is door Emma G(erardsdochter) Duuring. De Herberg Zuid Ginkel was door Duuring gebouwd als opvolger van een oudere boerderij met “horeca-voorzieningen”. De naam van die boerderij was Brouwers Ginckel. Maar dat is een ander verhaal.

Jan Kijlstra
21 juli 2019