Dit verhaal is nog in bewerking. De tekst moet nog worden uitgbreid, en er moeten nog afbeeldingen worden toegevoegd. Aanvullingen c.q. opmerkingen zijn welkom!
De mislukte dropping (“Kerstdropping”) van 24 december 1944, en de gevolgen daarvan voor de familie van der Mheen
Th. A. Boeree was de auteur van “De kroniek van Ede gedurende de bezettingstijd – met grepen uit het leven der partisanen”. Dit boek beschrijft de Tweede Wereldoorlog in Ede, met name de activiteiten van het verzet (de “partisanen”).
Boeree was gepensioneerd landmachtofficier, hij was in 1938 als luitenant-kolonel met groot verlof gegaan. In augustus1939 werd hij echter, als reserve luitenant-kolonel, weer opgeroepen in het kader van de mobilisatie. Maar in december van hetzelfde jaar werd hem, op eigen verzoek, eervol ontslag uit de dienst verleend.
Na zijn pensionering is Boeree in Ede gaan wonen, en na de Duitse inval op 5 mei 1940 was hij al snel bij het, voorzichtig opkomende, verzet betrokken. In eerste instantie als medewerker van de OD (Ordedienst), een sterk door (voormalige) militairen beïnvloedde organisatie, die zich vooral voorbereidde op het vullen van het gezagsvacuüm dat verwacht werd na de terugtrekking van de Duitsers. Een terugtrekking die in het begin nog op korte termijn verwacht werd. Dit bleek een illusie, waarna de OD zich steeds meer toelegde op actief verzet (sabotage van netwerken, zoals spoorwegen en telefoon). De belangrijkste taak werd echter het verzamelen en aan Engeland doorgeven van inlichtingen.
Naast de OD ontstonden ook andere, op verzet tegen de Duitsers gerichte, organisaties. De belangrijkste daarvan waren de Raad van Verzet (RVV), de Landelijke Knokploegen (LKP). en de LO (de landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers). In 1944 ontstonden uit deze groeperingen, op bevel van Prins Bernhard, de Binnenlandse Strijdkrachten (BS).
Dit was ook een duidelijk meer militair getinte organisatie, en het is dan ook niet vreemd dat de leiding van de BS veelal in handen kwam van militair geschoolde mensen. In Ede werd het hoofd van de BS dan ook de luitenant-kolonel b.d. Boeree.
In september 1944 probeerden de Geallieerde Strijdkrachten in een grote operatie met behulp van luchtlandingstroepen (“airbornes”) een doorstoot te forceren naar de Veluwe. Dit was de operatie Market Garden. Daardoor zouden de Duitsers gedwongen zijn West-Nederland (met de daarin gelegen havens) prijs te geven, en kon de oorlog aanzienlijk bekort worden. Want de opmars vanuit Nederland naar Duitsland was dan aanzienlijk eenvoudiger geworden. Vooral door de verkorting van de aanvoerlijnen.
Wat ook van belang was: in september 1944 was de opmars van de westelijke geallieerden tot staan gekomen. De Russen daarentegen maakten goede vorderingen richting Berlijn. De Engelse velmaarschalk Montgomery, die in Afrika de Duitse tanks van Rommel had verslagen, kwam met het idee om een doorstoot te wagen naar de Veluwe. De Amerikaans opperbevelhebber Eisenhower was niet direct enthousiast, maar gaf toe.
Helaas liep het plan stuk bij de laatste brug: de Arnhemse Rijnbrug. In wat later “de slag om Arnhem” zou gaan heten moesten de Engelse luchtlandingstroepen het onderspit delven tegen een Duitse overmacht.
Na de gevechten waren er her en der in het gebied nog vrij veel “airbornes” achtergebleven, en deze werden opgevangen door het verzet. Een grote groep kon in de operatie Pegasus I over de Rijn naar bevrijd gebied komen, maar dat gold niet voor allen. Een tweede poging om nog meer mensen over de Rijn te krijgen (Pegassus 2) mislukte volledig.
Dat zette een grote druk op de illegaliteit in de regio Ede. Ook de activiteiten van de BS (de geallieerden stonden immers “voor de deur”, het front lag in de Betuwe) namen, sterk toe. Met navenante reacties van de Duitse bezetters en hun trawanten. Over de geschiedenis van die periode gaat het werk van Boeree in hoofdzaak. Het is nog steeds een standaardwerk.
Minder bekend is dat er twee versies van het boek bestaan. De uitgave door de Edese drukkerij Frouws uit 1949 is in feite een “gekuiste” versie van het oorspronkelijk boek. Dat oorspronkelijke boek is wel in kleine oplage gedrukt, maar nooit in de handel verschenen. In het Edese gemeentearchief is echter een exemplaar te vinden. Boeree schrijft hierover dat de tweede, in verkoop gebrachte, versie een “min of meer oppervlakkig verhaal” is. Over de eerste versie schreef hij: “Dit verhaal was bedoeld als “een tweede verhaal (…) dat niet voor publicatie was bestemd en waarin ik [Boeree} als mijn gegevens zou verwerken; het zal in de eerste jaren slechts komen onder de ogen van enkele vertrouwde personen, die de verplichting op zich nemen, het niet aan anderen ui te lenen en er niet uit te putten voor verdere publicatie. Pas na jaren mag dit boek dienen als bron voor hen die dan een grondige studie van de gebeurtenissen wil maken. Ik heb er verder alle bewijsstukken aan toegevoegd, zoals foto's en officiële bekendmakingen, ik heb gemeend dat zij de documentaire waarde van het geheel zouden verhogen”.
Nog minder bekend is dat Boeree op enig moment zijn archief over de Tweede Wereldoorlog grotendeels heeft overgedragen aan het Gelders Archief. Onder inventarisnummer 60 vinden we daar ook een ingebonden verzameling typoschriften, in totaal zo'n 500 pagina's. Dit archief is volledig openbaar. En dat is de bron van Boeree's boeken. Destijds heb ik het Edese gemeentearchief gesuggereerd om het werk van Boeree ook in het Edese gemeentearchief toegankelijk temaken. Gelukkig is daar gehoor aan gegeven: het Gelders Archief heeft destukken laten inscannen, waarbij de kosten gedragen werden door de gemeente Ede. Zo sneed het mes aan twee kanten. Omdat ik, via mijn echtgenote, nauw betrokken ben bij de familie van der Mheen (haar moeder, was Hendrika Knottnerus-van der Mheen), en omdat twee broers van mijn schoonmoeder bijgezet zijn in het Mausoleum in Ede (een erebegraafplaats voor omgekomen leden van het Edese verzet) heb ik mij bij tijd en wijle ook verdiept in de geschiedenis van de familie, ook en vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog. De broers Henk en (vooral) Wim van der Mheen waren actief in het verzet. Toen er dan ook, op de avond voor Kerstmis 1944, 24 december, een “dropping” zou plaatsvinden op de Fliert, in de driehoek Renswoude, de Klomp en het Nederwoud onder Lunteren, waarbij een vliegtuig van de RAF containers met goederen bestemd voor het verzet, vooral wapens en munitie) en, in dit geval, ook een geheim agent, zou afwerpen waren zij ook van de partij. Die dropping liep niet goed af, bij het in veiligheid brengen van de containers doken de Duitsers op. Over en weer werd geschoten, maar er werden geen verzetsmensen geraakt. Allen ontkwamen, en ook de gedropte geheim agent van Loenen kon, hoewel zijn parachute afdreef, door Henk en Wim van der Mheen in veiligheid worden gebracht. Zij waren daarmee de enigen die wisten waar Henk van Loenen na zijn landing naartoe was gebracht. De Duitsers, die immers onverwacht op het terrein van de dropping verschenen, zullen ongetwijfeld deze parachutist ook hebben zien dalen. Maar hadden waarschijnlijk geen gelegenheid om achter hem aan te gaan, druk als ze waren met de gebeurtenissen op het droppingsterrein. Toen de Duitsers doorkregen dat de situatie weer rustig was geworden gingen zij op onderzoek uit. Te beginnen met een huiszoeking bij een tweetal nabijgelegen boerderijen, die van De Fliert en Mastenbroek. De bewoners stonden nog buiten. Beide boeren werden gearresteerd.
Boeree schrijft daarover: “De gevangen boeren van der Fliert en Mastenbroek werden naar de Wormshoef gebracht, waar ze door de S.D. werden verhoord.”
De SD was de Sicherheits Dienst, een Duitse politieinstelling die vooral gericht was op het verzamelen van informatie. Wie in handen viel van de SD was slecht af, om informatie los te krijgen werden zware mishandelingen en marteling niet geschuwd. Vrijwel geen mens is bestand tegen dergelijke onmenselijkheden. De meeste slachtoffers van de SD zijn dan ook onder de druk bezweken. Dat blijkt ook uit de SD-archieven bij het NIOD, die voor een groot deel toegankelijk zijn voor onderzoekers.
In het originele typoschrift staat: “Van der Fliert moest met Ries Jansen en van Zanten op pad en wees de boerderij van Aart Roelofsen en de smederij van van der Mheen aan”.
Henk Borgers was knecht bij Aart Roelofsen. Dat van de Fliert als aanwijzer fungeerde kan alleen maar betekenen dat hij namen genoemd heeft.
Boeree schrijft:”Vermoedelijk heeft één hunner toe iets losgelaten, er waren twee personen herkend, Wim van der Mheen en Henk Borgers. Mastenbroek werd door een S.D.-agent gebracht naar de smederij van van der Mheen, om Wim op te scharrelen, maar deze was er allang vandoor. Zijn broer Henk stond de heren te woord. Wim? O, die was al een tijdlang zoek, waar die tegenwoordig zat wisten ze niet” Dit was een eerste poging om Wim van der Mheen in handen te krijgen.
Boeree vervolgt met: “Henk Borgers werd gegrepen, naar de Wormshoef gebracht, verhoord en afgeranseld. Hij zweeg, en toen hij de volgende dag aan het werk werd gezet om in de tuin hout te zagen, kroop hij door een gat in de heining en ging er vandoor. Zijn eerste werk was de kameraden gerust te stellen, hij verzekerde hun dat hij niets had losgelaten”.
Wat Boeree niet wist, of niet heeft opgeschreven, was dat vóór die toch vrij miraculeuze ontsnapping van Borgers door de beruchte S.D.-er Ries Jansen een bezoek was gebracht bij van der Mheen. In gezelschap van Henk Borgers. Dit was een tweede poging in de jacht op Wim van der Mheen.
Coby van der Mheen, de jongste zus van Wim en Henk van der Mheen, herinnert zich: "{ Op een zeker moment kwam Oom Aart (Aart Roelofsen, de leider van de verzetsgroep Lunteren) op bezoek bij moeder van der Mheen. Hij kwam vertellen dat Wim weg moest, naar het zuiden., het al bevrijdde gebied. Hij was daar persoonlijk op tegen, omdat Wim de kostwinner was. Maar moeder van der Mheen heeft toen gezegd: “wat gedaan moet worden, moet worden gedaan”.
Niet altijd duidelijk was waarom de broers weg moesten. In de fotoverzameling van de vereniging Oud Ede is een foto van Wim van der Mheen opgenomen, en het bijschrift zegt dat hij “vermoedelijk op bevel van de geheim agent van Loenen” naar de Betuwe was vertrokken. Er wordt geen verklaring voor dat vermoeden gegeven, maar die is wel mogelijk. De broers hadden immers de geheim agent Henk van Loenen, die bij de mislukte dropping door hen was opgepikt en in veiligheid gebracht, naar een verblijfplaats gebracht. En zij waren de enigen die wisten waar van Loenen naartoe gebracht was. Dat was iets wat de SD graag zou hebben willen weten.
De SD wist, uit de verhoren van Mastenbroek en van der Fliert en mogelijk ook van Borgers, dat Wim van der Mheen daarbij betrokken was geweest, en maakte daarom intensief jacht op hem.
Coby Ras-van der Mheen vertelde:
Bij de SD zat geen goed volk. Een van de meest beruchte leden was Ries Jansen, een fanatiek mensenjager. Na de mislukte Kerstdropping was de SD achter de namen van Henk Borgers, de knecht van Aart Roelofsen, en van Wim en Henk van der Mheen gekomen.
Het was deze Ries Jansen die op een zeker moment, in gezelschap van de gevangen genomen
Henk Borgers, op bezoek kwam bij de weduwe van der Mheen. Hij kwam, zo zei hij, namens de illegaliteit, met een boodschap voor de broers. De jongens waren niet thuis, maar ze wilden wel wachten.
Een andere zoon van van der Mheen, Ab, was op dat moment bezig zijn zusje Coby te helpen met
rekenen. Ab vertrouwde de zaak niet, en ging naar de keuken, waar hij zijn oudste zuster, Anna, waarschuwde.
Anna ging over de deel en via het bruggetje over de Nederwoudse beek richting boerderij Oud Schothorst, waar de jongens ondergedoken waren bij hun tante Gerritje en haar man, Elebart Folmer.
Zij zouden namelijk rond die tijd naar de smederij komen om te eten. Dat ging nu niet door.
Ries Jansen ving dus bot, Wim was opnieuw niet thuis aangetroffen. Ook William (“Bill”) Gorden,
die wegens ziekte niet kon deelnemen aan Pegasus I , maar langdurig bij van der Mheen was verpleegd, was al elders ondergebracht. In Kootwijkerbroek, bij boer Esveld.
Boeree schrijft vervolgens: “Een paar dagen later kwam de SD-er Wijers met een troep landwachters huiszoeking doen. Beide jongens waren toen al weg om zich door de Betuwe naar het bevrijde gebied te begeven.
Daarna werd een tweede huiszoeking gehouden, waarbij ook de Edese politieman Kipp was, een beruchte “jodenjager” Zij stalen van alles: linnengoed, 4 actentasschen, de costumes van de zoons, kleine voorwerpen en f 300,-- uit een geldkistje”.
Ook bij de tweede huiszoeking werd er dus niemand gevonden, Wel werd Coby, toen nog een klein meisje, bedreigd met een geweer. Haar moeder is daar toen tussen gesprongen. Overigens wist Coby nergens van, niet eens dat er een paar maanden een Engelse soldaat op zolder had gewoond. Dat klopte, haar werd bewust niets verteld. Want wat je niet weet kun je immers ook niet vertellen.
Als Wim in handen zou vallen van de SD was het niet denkbeeldig dat hij zou worden gedwongen om te vertellen waar hij de geheim agent van Loenen na de droping naar toe had gebracht. Het is niet al te gewaagd om te veronderstellen dat van Loenen dit risico wilde vermijden
Van Loenen beschikte over bevoegdheden om het lokale verzet opdrachten te geven. Ab van der Mheen, een jongere broer van Henk en Wim, noemde van Loenen dan ook “de commandant”
Door opdracht te geven dat Wim door de linies naar bevrijd gebied moest gaan zou het risico dat hij, van Loenen, door de Duitsers achterhaald kon worden zeer sterk verminderen.
Het was Aart Roelofsen, “Oom Aart”, de leider van het verzet in Lunteren die, in opdracht van van Loenen, het bericht kwam brengen dat Wim naar bevrijd gebied moest vertrekken. Roelofsen was het daar niet mee eens, de situatie was redelijk stabiel, en Wim was de kostwinner in het gezin van zijn moeder.
De opdracht gold niet voor zijn broer Henk. Die was wel ondergedoken, omdat hij zich aan de “Arbeirseinsatz” had onttrokken. Maar hij werd niet door de SD gezocht. Volgens zus Coby had moeder Jacoba, reagerend op Oom Aart, gezegd: “Wat moet, dat moet”. En Henk besloot zelf om met Wim mee te gaan. Om een beetje op Wim te passen, want Wim was nogal “druistig” van aard. Henk veel bedachtzamer.
Boeree meldt: “Op 29 januari gingen de broers Henk en Wim naar de Betuwe.....” Maar daar ging het nodige aan vooraf. Na de operaties Pegasus 1 (geslaagd) en Pegasus 2 (islukt) was er nog steeds
een (klein) aantal “airbornes” aanwezig in bezet gebied. Besloten werd dat ook zij zouden proberen
terugte keren in de eigen linies.
In het boek “From Delhi to Arnhem”, dat de geschiedenis van het 156 Parachute Battailion beschrijft wordt hierover verhaald in het hoofdstuk “The last men out”.
Tot dat moment was er eigenlijk niet veel aan de hand. Er waren wat goederen en geld gestolen bij een huiszoeking door landwachters. En Wim had wel een wapen, munitie en springstof in huis verborgen. Maar dat was tijdig elders verborgen.
De SD had Wim niet in handen gekregen, en Gorden, de Engelse soldaat, was ook ook in veiligheid gebracht door een verhuizing naar Kootwijkerbroek, waar onder de hooiberg vanboer Esveld een grote schuiplaats was gemaakt.
Wim had daarom best het einde van de oorlog kunnen afwachten in het Nederwoud. De aandacht van de SD zou vanzelf verslappen, en het was een relatief veilige omgeving. 't Zat er niet voor niets vol onderduikers. Waaronder zijn broer Henk.
Maar Wim mòest “naar het zuiden”.
De broer van Henk van Loenen, Luuk, was in een soortgelijke rol (SOE) werkzaam in Amerongen. En via Amerongen kon Tiel bereikt worden, en zo het bevrijde gebied. Het vermoeden is dat Henk van Loenen daarom besloten heeft om Henk en Wim opdracht te geven te “crossen”.
Wim van der Mheen zal dat zeker met instemming begroet hebben, hij wilde immers al langer naar het bevrijde gebied, om deel te nemen aan de geallieerde inspanningen om de Duitsers te verdrijven. Hoewel tevergeefs heeft hij herhaaldelijk geprobeerd om mee te mogen met de overbenging van geaillieerden naar bevrijd gebied, bekend als de operaties Pegasus 1 en Pegasus 2. Maar dat lukte slechts weinig burgers, de Engelsen waren daar strikt in.
Het verhaal is dat de aanleiding van de voorgenomen crossing door Henk en Wim een plattegrond van een Duitse radarstelling bij Harderwijk was, die doorgegeven moest worden. Echter, omdat de Duitsers niet langer over luchtstrijdkrachten van enige importantie beschikten, was de geallieerde luchtmacht heer en meester in de lucht. Die radarstelling was dan ook niet langer van betekenis. Was hij dat wel geweest dan had hij ook vrij eenvoudig vanuit de lucht kunnen worden uitgeschakeld.
Opmerkelijk is ook dat er voor transport van documenten en (uitsluitend) geallieerd militair personeel naar bevrijd gebied voerende veilige routes bestonden via de Biesbosch. Gerund door een autonoom opererende organisatie, de “Groep Albrecht”. Deze “escape-routes” zijn tot vlak voor de bevrijding in gebruik geweest. Een plattegrond van die radarstelling had prima langs die lijn overgebracht kunnen worden.
De route van Amerongen op Tiel was eigenlijk de kortste route. Maar omdat de oostelijke Betuwe na Marker Garden een frontgebied was geworden, en zeker nadat dit deel van de Betuwe door de Duitsers onder water was gezet, was de route op Tiel niet meer bruikbaar.
Maar ook een alternatieve route was niet veilig. Op 2 januari vertrok een groep van zestien mannen vanuit Amerongen. Hun gids op het eerste deel van de tocht was Coen Esveld, zoon van garagehouder Gerrit Esveld uit Amerongen. Men wilde proberen bevrijd gebied te bereiken via een meer oostelijke route. Bij Nijmegen was een geallieerd bruggehoofd aan de noordzijde van de Waalbrug, en van daaruit richting het westen, tot bij Dodewaardm was de noordelijke Waaloever onder controle van de Engelsen. Deze crossing wordt in “From Delhi to Arnhem”, het boek dat de geschiedenis van het 156 Parachute Batallion beschrijft, omschreven als “een plaatselijk initiatief, waarvan de leding van het verzet, en het Engelse IS9 niet op de hoogte waren. Als gevolg daarvan waren er aan Britse zijde geen voorbereidingen getroffen, men wist niets van de komst van deze groep”.
Misschien nog ernstiger was dat hun gids voor het tweede stuk van de crossing, Albert van Hattem, het contact met de groep verloor, en terugkeerde. Omdat de frontlijn in de Betuwe constant in beweging was, wist men ook niet goed geïnformeerd over de Duitse positie. Hetgeen bleek toen de groep bij een weg kwam waar zij opeens, van dichtbij, onder vuur genomen werden. Het gevolg was dat de groep uiteen viel, Beide groepen werden achtervolgd en onder vuur genoem door Britse wapens.
Het resultaat van de crossing was dat de kleinste groep, drie man sterk, er in slaagde de Engelse posities bij Dodewaard te bereiken. Drie van de vier Nederlanders keerden veilig terug naar huis, de vierde werd gevangen genomen dooe de Duitsers. Van een Poolse deelnemer is niet exact bekend wat zijn lot was. Van de vier deelnemende Engelse militairen wist er één te onsnappen de andere drie werden door de Duitsers gevangen genomen. Van de zeven Canasezen ontkwamen er twee, de overige vijf werden gevangen genomen.
Henk en Wim van der Mheen, die dezelfde route wilden volgen, waren op twee adressen in Amerongen ondergebracht. Henk zat bij garagehouder Esveld in Amerongen, Wim bij Cornelissen, de pontbaas van het veer halverwege Amerongen en Elst. Ad Ras en Coby Ras-van der Mheen hebben, jaren na de oorlog, een bezoek gebracht aan mevrouw Esveld, en zij heeft hen verteld dat ze destijds Henk letterlijk gesmeekt had de tocht niet te odernemen. Want haar zoon Koen was bij de vorige tocht weliswaar veilig teruggekeerd, maar daarbij was gebleken dat de route volstrekt onveilig was. Henk wilde niet beslissen, hij had gezegd dat hij eerst met Wim wilde overleggen. Wim zal niet hebben getwijfeld, zo dicht bij bevrijd gebied.
Maar nu lopen we opde gebeurtenissen vooruit.
Jan Kijlstra