Solitude, van koetshuis via oliemolen naar villa

Het ontstaan van de oliemolen

In 1841 komt J.F. Hommes uit den Haag naar Ede, en koopt de beide panden op de hoek van de huidige Molenstraat (toen Bergstraat) en Grotestraat. In de koop was ook een koetshuis begrepen dat achterin de tuin, tegen de oude pastorie aan stond.

In hetzelfde jaar verwerft Hommes het patent op de rosoliemolen van S. Slok in Geldersch Veenendaal. Hij bouwt in de tuin achter zijn nieuw verworven bezit een koetshuis. Daarvoor wordt het oude koetshuis gesloopt. Korte tijd later wordt, zo blijkt uit het kadaster, dit nieuwe koetshuis omschreven als rosoliemolen. Duidelijk is dat dat pand ook gebouwd is als rosoliemolen, met de daarvoor nodige zware constructie. Dat blijkt onder andere aan de voor een één verdieping hoog pand erg zware balkankers en uit een verkoopakte, waarin staat dat de zolder 40 “last”, dat is 80.000 kg. kan dragen. Nodig om de werkvoorraad oliehoudend zaad te kunnen opslaan.

Het einde van de oliemolen

Ondanks enige moeilijkheden met de kerkvoogdij, krijgt Hommes uiteindelijk vergunning de rosoliemolen officieel in gebruik te nemen. Op dat moment draait hij al geruime tijd, omdat het gemeentebestuur (lees: de burgemeester) het nadrukkelijk niet met de kerkvoogdij eens was en de bezwaren niet onderschreef. En dus niet optrad tegen het in wezen illegale gebruik van de oliemolen. Gedogen is van alle tijden.

De onderneming van Hommes was kennelijk niet succesvol want in 1848 wordt zijn inboedel geveild en het onroerend goed verkocht aan een zekere Rooseboom. Opmerkelijk is dat bij de veiling de olievaten in de molen niet geveild mochten worden, maar bij het onroerend goed meeverkocht werden. Met reden: de oliemolen heeft daarna nog een paar jaar gedraaid, maar in 1850 werd met de productie gestopt. Dat zal mede gelegen hebben aan het feit dat er geen gezuiverde lampolie werd geproduceerd, de zogeheten “patentolie”, iets wat de concurrenten wel deden. Voor de noodzakelijke investering zal ook het geld ontbroken hebben. Omdat in die tijd zowel petroleum als ook gas als lichtbron verschenen was investeren niet meer zinvol.

Verbouw tot villa ”Solitude”

In 1872 verkoopt Rooseboom “huis, tuin en rosoliemolen” aan de uit Amsterdam afkomstige koopman B.J. Hartsinck. De oliemolen en het (dubbele pand) aan de Grotestraat waren door Roseboom tot één pand verenigd. In 1875 wordt de oliemolen kadastraal (administratief) weer losgemaakt. In 1875 gaat Hartsinck er toe over ook de fysieke scheiding weer aan te brengen en komt de oliemolen, door het slopen van de verbinding, niet alleen kadastraal maar ook fysiek weer los te staan. In hetzelfde jaar wordt de oliemolen verbouwd tot villa; er wordt een verdieping toegevoegd en de indeling wordt gewijzigd. In het kadaster is nu sprake van twee huizen met een hof, terwijl de oliemolen niet meer wordt genoemd.

De verbouwing is “op een koopje” gedaan, en dat is goed te zien aan het huidige pand. Met name aan de twee verschillende afmetingen balkankers die, net als de vensters en de voordeur, a-symmetrisch geplaatst zijn. In de linker zijgevel is de gemetselde boog van de oorspronkelijke toegangsdeuren goed te herkennen,

 

 

Nadat Hartsinck overleden was, bleef zijn weduwe er wonen. Het zal toen geweest zijn dat zij de villa de naam “Solitude” (“Eenzaamheid”) heeft gegeven.

Nadien zijn er diverse andere gebruikers van het pand. Rond 1985 staat het pand op de nominatie om gesloopt te worden. In 1987 wordt het een gemeentelijk monument. .

Jan Kijlstra
25 december 2013 ren 13 december 2019