
Villa Richmond, woning en praktijk Dr. vd. Drift aan de Stationsweg in Ede
Wie in de jaren 50/60 van de vorige eeuw in het Edese bioscoop/theater Reehorst “naar de film” ging, kreeg een twee uur durende voorstelling te zien. Eerst kwam, vaste prik, de firma Polygoon-Profilti, met een journaal. Daarna was er tijd voor een korte documentaire, gevolgd door aankondigingen van te verwachten films. Dan was er een pauze. De bezoekers konden naar het toilet, of een versnapering kopen (klassieker: een ijsje). Wie de pauze in de zaal uit bleef zitten hoefde zich ook niet te vervelen, een andere firma, “Cloeck en Moedigh”, had zich in bioscoopreclame gespecialiseerd. Die bestond uit een serie dia's. Elke dia werd gedurende een aantal seconden op het scherm geprojecteerd. En het bedrijf verdiende zijn geld door (veelal locale) ondernemingen aan te bieden één of meerdere dia's voor ze te vervaardigen, en zorg te dragen voor projectie in de bioscoop.
Twee van die reclameuitingen zijn mij goed bijgebleven: de één was die van Klaas Toornstra, die een ijssalon aan het Maandereind dreef, met aan de gevel een groot uithangbord: “KT IJs”. Zijn bioscoopreclame was simpel en direct: “Voor ijs naar KT”. Een andere slogan die mij goed bijgebleven is, stond op de dia van de opticien Busser: “Van de oogarts naar Busser”.
Tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw was in Ede geen oogarts gevestigd, de patiënten waren aangewezen op dr. Kooijman uit Wageningen. Daar kwam verandering in toen de oogarts van der Drift (1920-2006), die werkte op de inrichting “Veldwijk” in Ermelo, een compagnonschap met dr. Kooijman aanging, en in Ede spreekuur ging houden. De zaken ontwikkelden zich voorspoedig, en na verloop van tijd werd het compagnonschap ontbonden, dr. Kooiman trok zich uit Ede terug, en dr. van der Drift opende een eigen praktijk in Ede, en ging daar ook wonen. Dat was in 1960.
Jaap van der Drift was niet alleen een bekwaam oogarts, maar ook een begeesterd en zeer goed musicus. En het is de moeite waard dat verhaal te vertellen.
Eén van de dochters van Jaap van der Drift, Romein, was zo vriendelijk mij te woord te staan, en verschafte veel gegevens. Mieke Breij, biograaf van Maarten Kooij, heeft deze gegevens aangevuld en kritisch gelezen.
De musicus, die in Jaap van der Drift verborgen zat, was in aanleg natuurlijk al aanwezig, maar zijn ouders vonden het, gelet op de toekomst, beter dat hij eerst een opleiding tot arts ging volgen, want de toekomstperspectieven voor een arts waren gunstiger dan die voor een musicus.
Hij ging daarom na de middelbare school medicijnen studeren. Er waren zes kinderen, waarvan drie jongens. Die jongens zijn alle drie, in navolging van hun vader, medicijnen gaan studeren. Tijdens de studie kreeg Jaap een zware pleuritis, met als gevolg dat hij een long moest missen. Zijn vader heeft hem toen geadviseerd om één van de “kleinere specialismen” als afstudeerrichting te kiezen. Want dat was lichamelijk minder belastend, De keuze viel op oogheelkunde.
Door het wegvallen van een long was het zaak de resterende longcapaciteit maximaal te gaan gebruiken, en een goede manier om dat te doen is het bespelen van een blaasinstrument. Reden voor Jaap van der Drift om dwarsfluit te gaan spelen. Zijn ziekte ging met veel bedrust gepaard, en dat bood de gelegenheid om ook de theoretische kant van de muziek te bestuderen. In het fluitspelen vond Jaap van der Drift kennelijk toch niet zijn roeping, want toen hij van zijn zwager een cello in bruikleen kreeg was hij direct verkocht.
Hij leerde zichzelf cello spelen, wat op zich al een hele prestatie is. En hij was één van de eersten die gegrepen werd door de authentieke uitvoeringspraktijk, d.w.z. het uitvoeren van barokmuziek op oude instrumenten, of goede kopieën daarvan, waarbij de muziek zo veel mogelijk gespeeld wordt als ten tijde van het ontstaan ervan. En zo kwam Jaap van der Drift uit bij wat, muzikaal gezien, zijn grote liefde werd, de voorloper van de cello: de gamba. En de violone
Dat was begin jaren vijftig van de vorige eeuw. Bij één van de vele muzikale bijeenkomsten die Jaap bezocht ontmoette hij Tea Holtrust, die later zijn vrouw zou worden. Zij speelde clavecimbel en blokfluit. Zij trouwden, vanuit Utrecht kwam Jaap in Ermelo te werken. Waarna, zoals gezegd, in 1960 een eigen praktijk in Ede werd gopend. De praktijk annex woonhuis kwam in villa Richmond aan de Stationsweg. Dat het Richmond werd was te danken aan het feit dat er een ruime hal aanwezig was, met een goede akoestiek.

Perfect voor een zo gedreven muzikaal paar.
In die jaren, zo in de periode 1945-1955, organiseerde de harpiste van het Concertgebouworkest, Phia Berkhout, veel muzikale bijeenkomsten op “Queekhoven”, een klassiek landhuis aan de Vecht in Breukelen. Het bijzondere daaraan was dat niet alleen professionals, maar ook goede amateurs daar welkom waren. Zo ook Jaap van der Drift en Tea Holtrust, zijn latere echtgenote. Zij hebben daar veel muzikale vrienden opgedaan.
Maarten Kooij

Maarten Kooij
Ook Maarten Kooij behoorde daartoe. Maarten Kooij was, voordat hij in 1971 cantor van de Domkerk werd, vanaf 1950 cantor -organist van de Oude Kerk in Soest. Hij was al in die Soester jaren een pionier van de authentieke uitvoeringspraktijk van barokmuziek, en nam in 1955 deel aan de eerste gambistencursus van de Vereniging voor Huismuziek. Daar ontmoette hij niet alleen Jaap van der Drift. Ook Hans Bol, Wil Waardenburg en Rinus Kuyper namen deel, en samen met hen vormde hij na afloop van de cursus het eerste Nederlandse Gambakwartet. Een half jaar later trad ook Jaap van der Drift toe. Zo kon er toch een kwartet gevormd worden als Maarten zijn koorzangers moest dirigeren, en zo kon er ook muziek voor gambakwintet worden geprogrammeerd
Jaap van der Drift op gamba
Het gambakwartet was één van ensembles van de muziekkring “De Cantorij” uit Soest, die in 1959 een stichting werd. Jaap van der Drift was niet alleen oprichter, maar ook jarenlang secretaris van de stichting. Maarten Kooij was de artistiek leider, en in die hoedanigheid voerde hij, met de cantorij, als een van de eersten in Nederland de barokmuziek uit op historisch verantwoorde wijze, en met authentieke instrumenten of goede kopiën daarvan.
Eén van de problemen bij het uitvoeren van de authentieke uitvoeringspraktijk was toch wel het gebrek aan voldoende originele instrumenten die in goede staat bewaard waren gebleven. En zo ontstond er een aparte tak van instrumentenbouw. In Nederland was de Utrechtenaar (!) Hans Coolsma daar een exponent van met zijn blokfluitenatelier.
Jaap van der Drift en Maarten Kooij besloten gamba's te laten bouwen bij de gambabouwer Sprenger in Frankfurt. Jaap van der Drift was een vrijdenker, die buiten begaande paden durfde te treden. En dus ook muzikaal graag experimenteerde. De violone was een voorganger van de contrabas. Hij liet Sprenger een zessnarige violone bouwen, en hij maakte zich het bespelen daarvan eigen. Toen dat instrument later uit zijn auto werd gestolen, ging hij nog een stap verder en liet, nu door Harry Jansen uit Amsterdam, een zevensnarige violone bouwen. Mede omdat hij de slotnoot aan het eind van het eerste deel van de Mattheuspassion ook nog een octaaf lager kon spelen dan de cello partij, en die dan zo mooi als laatste noot kon laten uitklinken.
Jaap van der Drift op de 7-snarige violone
Ook onderzocht hij de mogelijkheden om de baskant van een clavecimbel uit te breiden. De clavecimbelbouwer Willem Kroesbergen uit Utrecht was een belangrijk figuur in de wereld van de authentieke instrumentenbouw, en Jaap liet bij hem een kopie van een Italiaans clavecimbel bouwen, met een uitbreiding aan de baskant. Dat betekende langere snaren, en dus moest het instrument ook langer worden. Dit instrument is later gekocht door Peter Kooij, de zoon van Maarten Kooij, en bevindt zich nu in Duitsland. Het zou leuk zijn als het weer eens in Ede kon klinken, bijvoorbeeld in de Edesche Concertzaal in de voormalige Noorderkerk. Die leent zich heel goed voor barokmuziek.
Door zijn gedreven enthousiasme heeft Jaap van der Drift veel mensen, waaronder ook veel beroepsmusici, weten te inspireren. De woning van dr. van der Drift groeide uit tot een ontmoetingsplek voor musici, die zich in de “oude muziek” specialiseerden. Met enige regelmaat logeerden er groepen musici, al of niet ter voorbereiding van een concert. O.a. leden van het Utrechts Studenten Begeleidings Orkest (USBO) en het Utrechts Barokconsort . Jaap was hierin violonespeler. Ook het ensemble met de naam "Het uitneembaar kabinet" van Frans de Ruyter behoorde tot deze kring. Deze club werd ook regelmatig ingehuurd voor voor uitvoeringen van de Matheuspassion.
De cantor van de Laurenskerk in Rotterdam, Barend Schuurman (zoon van componist Adriaan Schuurman), had bij clavecinist Frans de Ruyter voor een uitvoering van de Matheuspassie op authentieke instrumenten informatie ingewonnen, en een lijst met namen van musici gekregen, waarop bij de naam van Jaap van der Drift stond: “een absolute must”. Dat is te begrijpen, als we bedenken dat de violone een dragend instrument is, en het fundament voor de melodielijn legt door het invullen van het continuo, de doorgaande begeleiding, in de bas. Een taak die ook aan de violone is toebedeeld. En Jaap van der Drift speelde met name op de violone met veel “Schwung”, en mede daarvoor werd het continuo wat het bedoelt te zijn, het kloppend hart van de muziek. In het USBO speelde Jaap vooral violone, maar in de passies legde hij de violone soms opzij om de gamba-solo's te spelen.
Omdat de muzikale activiteiten van Jaap van der Drift veelal buiten Ede plaats vonden genoot hij als musicus niet zo veel bekendheid in en rondom Ede. Wel maakte hij deel uit van het “Ensemble van der Drift”, dat ook in Ede concerten gaf.
In de jaren 90 van de vorige eeuw is op initiatief van Simon Plat, leraar aan het Utrechtse Conservatorium, in Ede het barok-ensemble “La Prunelle” (de oogappel) ontstaan. Daarvoor klopte hij ook bij Jaap aan. De naam “La Prunelle” (de oogappel) was een knipoog naar het feit dat er repetitie gehouden werd bij de oogarts thuis. Hoewel het barok-orkest “La Prunelle” op papier nog wel bestaat speelt het al jaren niet meer. Dat is best jammer, het had (zo is mij verteld) een goed niveau. Een herleving zou mooi zijn. Zeker nu in Ede, zoals eerder al genoemd, een goede zaal
voor muziek in kleine bezetting beschikbaar is
Ton Koopman

Ton Koopman
Ook de toen nog zeer jonge Ton Koopman, die al heel vroeg een uitstekend bespeler van het orgel- en clavecimbel was (hij was op 14-jarige leeftijd al organist in de kerk in Almelo), en Jaap van der Drift hebben elkaar op enig moment ontmoet.
Ton Koopman, die ik daarover benaderde, reageerde enthousiast, hij had duidelijk zeer goede herinneringen aan zijn logeerpartijtjes in Ede bij de familie van der Drift. Hij vertelde daar over, met de hem kenmerkende geestdrift.
En verhaalde hoe hij, nog als leerling van het gymnasium in Zwolle, zo tussen de 16 en 18 jaar oud, door Jaap van der Drift was uitgenodigd om mee te komen spelen in Ede. Hij heeft sindsdien met enige regelmaat aan de Edese Stationsweg vertoefd. Hij herinnert zich huize van der Drift als een zoete inval. Overal was muziek, je kon spelen naar believen. Als je bij wijze van spreken niet kon slapen kon je midden in de nacht het clavecimbel gaan bespelen.
Hij herinnert zich Jaap van der Drift als een ongelooflijk gastvrije man. En alles was mogelijk. Wat hij zich ook herinnert is dat mevrouw van der Drift daarin zeer meegaand was, en veel tolereerde. Al ging zij wel eens wat eerder naar bed dan haar man. Die was daar dan nog lang niet aan toe. Jaap was ook een wijnliefhebber, en mocht dan graag de kelder induiken om een goede fles open te trekken. En dan kon het wel eens wat later worden...
Jaap van der Drift was ook de man die hem bij een belangrijke beslissing geholpen heeft. Ton Koopman wilde voor verdere clavecimbelstudie naar Janny van Wering, docente aan het Koninklijk Conservatorium in den Haag. Maar in die tijd was Gustav Leonhardt al werkzaam in Amsterdam.
Janny van Wering was dé clavicimbeldocent van die dagen. Gustav Leonhardt genoot nog niet de status die hij later zou krijgen. Maar was al wel intensief bezig met Oude Muziek. Jaap van der Drift, zelf ook een Oude Muziek “supporter”, vond dat Ton Koopman daarom beter naar Gustav Leonhard kon gaan voor verdere studie. En hij leverde een overtuigend argument, door een grammofoonplaat op te zetten waarop Leonhardt te horen was.
Dat was kennelijk duidelijk genoeg, want Koopman is inderdaad naar Leonhard gegaan. Om vervolgens uit te groeien tot een muzikale “oude muziek” grootheid. Niet alleen als instrumentalist, maar ook als dirigent. En vooral als onderzoeker. Culminerend in vele schitterende opnames met zijn eigen Amsterdam Baroque Orchestra and Choir. En zijn eigen CD-label Antoine Marchand.
Het is misschien wat ruim genomen, maar je zou kunnen zeggen dat het een Edenaar was die Ton Koopman de weg naar de Oude Muziek heeft gewezen. Daar mogen we Jaap van der Drift wel dankbaar voor zijn!
Jos van Veldhoven

Jos van Veldhoven
Jos van Veldhoven, de huidige artistiek leider van de Nederlands Bachvereniging, had het Utrechts Barok Consort (UBC) in 1976 opgericht, en dirigeerde het ook. Dit orkest speelde op authentieke instrumenten of goede kopieën daarvan, en in de in de barok gebruikte stemming. Jaap van der Drift bespeelde daarin, als eerste en toen nog enige, de violone.
En zoals gebruikelijk bij de gastvrije Jaap: ook het UBC vond regelmatig ten huize van der Drift een warm welkom tijdens repetitieweekenden. Dan bleef menig koor- en orkestlid ook slapen, dat was geen enkel probleem, integendeel.
Jaap van der Drift facilteerde vaak jonge musici in zijn woning. Met name als zij, net als hijzelf, gegrepen waren door de opkomende “authebtieke uitvoeringswijze”. In feite stond Jaap van der Drift daarmee, zo vertelde Jos van Veldhoven, mede aan het begin van de opbloei van de oude muziek in Nederland.
Jos Leussink
Jos Leussink is een andere “oude muziek” specialist met hele goede herinneringen aan Jaap van der Drift. En ook Jos Leussink nam de moeite om mij daarover uitgebreid te vertellen.
Jos Leussink was als musicus actief op diverse fronten. O.a. was hij verbonden aan een oratoriumkoor- en orkest uit Woerden, waar hij continuo speelde. Begin jaren zeventig van de vorige eeuw werd hij repetitor voor de cantatediensten van het USBO. Bij het USBO waren de organisatorische zaken in handen waren van de later ook zeer bekende Frans de Ruyter. Jaap van der Drift speelde ook veel mee in die cantatediensten, hij “schnabbelde heel wat af”.
Het idee kwam op om de Johannus Passie van Bach zo authentiek mogelijk uit te voeren. Dat vereiste in elk geval andere strijkstokken. En Jaap van der Drift, enthousiast als altijd, bemiddelde bij het verkrijgen van die strijkstokken. Bovendien nodigde hij het hele ensemble uit om bij hem, in Ede, te komen repeteren.

Jos Leussink>
De kasten in huize van der Drift bevatten heel veel bladmuziek, dus wie er kwam spelen kon ook wat dat betreft zijn hart ophalen.
Zo is aan de Stationsweg in Ede, met slechts acht zangers voor zowel koor- als solopartijen, de Johannus Passie van Joh. Sebastian Bach tot klinken gekomen. Volgens Jos Leussink was dit één van de eerste authentieke uitvoeringen van deze muziek in ons land. Waarschijnlijk zelfs de allereerste.
Jos Leussink herinnert zich ook dat hij op een gegeven moment met Jaap van der Drift op zoek ging naar een kabinetorgel, dat is een klein orgel dat er in gesloten toestand uitziet als een kast, een kabinet. Dat werd een hele rondreis door het Duits-Nederlandse grensgebied. Daarin ging Jaap van der Drift hoogst efficiënt te werk, maar was hij ook niet te stuiten in het bereiken van zijn doel.
Dat tekende hem, bij alles wat hij deed. Niet alleen in zijn muzikale activiteiten, ook in zijn medische praktijk. Ook die had hij hoogst efficiënt ingericht, en door een goede taakverdeling kon hij veel aan de bij hem werkende assistenten overlaten. Van genoemde efficiëntie zullen ook die assistenten voordeel hebben gehad, maar ze zullen ook wel eens een lichte verzuchting hebben geslaakt. Want bij Jaap van der Drift lag het tempo, in alles wat hij deed, altijd hoog.
Jaap van der Drift had hele goede oren. Zoals Jos Leussink het omschreef: “Waar anderen bij wijze van spreken meer zaten te stemmen dan te spelen was het bij hem altijd een fluitje van een cent”, dat deed hij en passant, en zeer snel.
En dank zij die goede oren was hij ook altijd heel goed als het op intoneren aankwam, een niet te onderschatten zaak op authentieke instrumenten, waarbij intonatie altijd lastig is.
De koppeling van groot enthousiasme en navenante gedrevenheid, met een goede visie op hoe oude muziek moest klinken, vormde een vruchtbare combinatie, waar veel musici en toehoorders dank aan verschuldigd zijn.
Of, zoals Jos Leussink het zei toen ik hem bedankte voor zijn tijd: “Geen dank, we zijn het aan Jaap verplicht om even bij hem stil te staan”.
Jan Kijlstra