Bovenaan de Kreelseweg, even voor de Rijksweg, bevinden zich nog altijd twee heel oude woningen. Het eerste huis, om precies te zijn nummer 76, staat, wat vroeger meer voorkwam, met de achterzijde naar de weg. Hier woont de nu bijna eenentachtigjarige Anthonie van der Meyden, telg uit een oude Edese familie.
In het Edese gemeentearchief vinden we als eerste vermeld Gerrit v.d. Meyden, geboren 28 februari 1800 te Ede en gehuwd met Janna Riggeling. Vermoedelijk gaat de afstamming nog wel een tijd verder terug maar dat is moeilijk na te gaan, omdat eerst tijdens het bevind van Napoleon de burgerlijke stand op poten kwam. Uit genoemd huwelijk werd o.m. op 18 maart 1836 een zoon, Anthonie geboren die op 20 december 1862 in het huwelijk trad met Jantje Jansen. Dit echtpaar kreeg negen kinderen, vandaar dat er een uitgebreide familie v.d. Meyden ontstond. Opmerkelijk ook dat verreweg het grootste deel van deze kinderen, later, nadat zij getrouwd waren aan de Bunschoter- en Kreelseweg bleven wonen.
Van deze negen nakomelingen is voor ons Jan, geboren 24 februari 1868, gehuwd met Christina Maria Thijssen van belang. Op tweeëntwintigjarige leeftijd nam Jan dienst bij de Gele Rijders te Arnhem, op een wijze die nu niet meer mogelijk is. In die tijd kon een gesitueerde jongeman die in militaire dienst moest, tegen een behoorlijke vergoeding, een plaatsvervanger, remplaçant genaamd zoeken. Dat geld lokte Jan v.d. Meyden wel; in 1890 nam hij de dienstplicht over van ene Frederick Stephanus Gerhardus Knuvelder van de lichting 1889 uit Arnhem. Dat betekende twee jaar dienen waardoor Jan op 10 september weer burger werd.
De diensttijd maakte van Jan een potige kerel wat overigens van pas kwam om zijn Christina te veroveren. Zij diende bij de familie Gleichman op de Keyenberg onder Bennekom en, wat vroeger veelvuldig voorkwam, de opgeschoten jongens daar duldden niet dat iemand uit een andere plaats met een meisje uit hun domein omgang had. Op een avond werd hij opgewacht bij café “De Keizer”; ondanks de dreigementen stapte Jan rustig naar binnen, greep onmiddellijk een stoel en sloeg daarmede al zijn belagers tegen de vlakte, waarna zijn gezag voorgoed gevestigd bleek. Zij trouwden op 16 november 1895 en betrokken een bescheiden huisje aan de Bunschoterweg ter hoogte waar nu de nieuwe Paasbergschool staat.
Nadat reeds eerder een zoontje was geboren, dat echter binnen één jaar overleed, zag op 29 november 1898, Anthonie, vernoemd naar zijn grootvader het levenslicht, de man die nu nog steeds het genoemde huis aan de Kreelseweg bewoont. Vader Jan v.d. Meyden, oorspronkelijk ingeschreven als arbeider, trad omstreeks 1890 in dienst bij de heer Sjerp, beheerder van de villa “Ingenetta”, achter aan de Bosrand. Hierdoor maakte zijn maatschappelijke status een sprong van daggelder naar tuinman. In 1890 kocht Jan van Evert Thijssen, rentmeester op de Mentenberg onder Schaarsbergen, waarmede door zijn huwelijk familierelaties waren ontstaan en die beiden in de aanvang genoemde huizen in bezit had, het pand nr. 76 en verhuisde van de Bunschoterweg daar heen.
Ook die familie Thijssen waarvan nog altijd op vierentachtigjarige leeftijd een nakomeling op nr. 8 woont, stamt uit een ver verleden. De eerste vermelding kwam schrijver tegen op 15 januari 1760 toen ene Gerrit Thijssen werd geboren die later huwde met Hendrijntje van het Boveneind, een naam die ongetwijfeld op Gelders-Veenendaalse afkomst wijst. Een kleinzoon van hem, Derk Thijssen, was rietdekker, een mooi maar wisselvallig beroep. In de zomer werken zolang het dag was en ’s winters weinig verdienen. eigenlijk kan men beter van strodekker spreken want mensen met een smalle beurs lieten hun schuren en huizen met dit materiaal bedekken. Alleen beter gesitueerden konden het veel duurdere riet, dat bovendien van elders aangevoerd moest worden, betalen. Dat stro kon nog wel voor verrassingen zorgen, wat ik jaren geleden, eens in Otterlo zag. Daar was ook een huis met stro gedekt, dat echter slecht gedorst bleek. Tot grote verbazing van de bewoners schoten het volgend jaar de zaadkorrels omhoog, zodat er later een compleet korenveld op het dak stond.
Maar om op Jan v.d. Meyden terug te komen, de villa “Ingenetta” waar hij werkte, deed aanvankelijk dienst als inrichting voor geesteszieken onder leiding van de heer Sjerp. Deze heeft nog eens de toenmalige gemeenteraad van Ede verzocht, in het belang van het toerisme, de Bosrand te verharden. De Raad die het verband tussen toerisme en een zwakzinnigentehuis niet zo zag zitten, ging er echter niet op in. De minder ernstige patiënten genoten tamelijk veel vrijheid en maakten, vaak zonder toezicht, wandelingen in de aangrenzende bossen. Het is gebeurd dat één van hen zich tijdens zo’n zwerftocht in een wat verder gelegen dennenbos heeft opgehangen. Jan v.d. Meyden heeft toen, na ontdekking, het stoffelijk overschot per kruiwagen naar de villa gebracht. Vanaf die dag heeft dit gedeelte van het Edese bos jarenlang bekend gestaan als “het ophangingsbosje”.
Later werd de inrichting opgeheven en vestigde de heer Juin zich op “Ingenetta”. Deze Rotterdammer, eigenaar van een grossiersbedrijf in kruidenierswaren ging hier uit liefhebberij tuinieren. Voor zijn huishouden kwamen op regelmatige tijden kisten met levensmiddelen aan het station te Ede. Jan moest die per kruiwagen gaan ophalen, maar mocht pas na de koffie van half elf vertrekken om juist voor de middagschaft weer terug te kunnen zijn. Deze ritten kostten hem soms zoveel zweetdruppels dat hij thuisgekomen, geen pap meer kon zeggen en de middagpot, tot teleurstelling van zijn vrouw, niet meer smaakte.
Achter de villa lag een enorme lap grond tot aan de Kreelseweg, die door een oprijlaan in twee helften werd gedeeld. De ene kant stond vol vruchtbomen, terwijl aan de andere zijde aardappels en alle mogelijke groenten werden verbouwd. Op bepaalde tijden waren de werkzaamheden voor één man te veel, zodat dan losse arbeiders moesten bijspringen. Dat zat Jan nooit lekker; hij verdiende zes gulden per week, maar die daggelders kregen een dubbeltje per dag meer, hetgeen zestig cent in de week betekende. Bovendien maakte Jan veel meer uren, daar hij, als het fruit rijpte, na zijn normale dagtaak, nog op oneerlijke plukkers moest letten. Halverwege de boomgaard stond een houten keetje, waarin Jan zich schuil hield om plotseling naar buiten te stormen als er kwajongens in de bongerd liepen. De jeugd uit de omgeving en ook wel verder weg, heeft hier ondanks bewaking, heel wat appels en peren gejat.De destijds veertienjarige Marinus Blokker wist het beter; als deze voor zijn vader, een bekende slager, een paar maal per week vlees naar de villa moest brengen, reed hij op de oprijlaan een paar maal met zijn bestelmand tegen een boom, waardoor een aantal appels viel. Na zijn bestelling te hebben afgeleverd, vulde hij dan zijn mand met fruit.
Zoals gezegd, in die jaren was er volop werk bij “Ingenetta”, zodat Jan v.d. Meyden al vroeg zijn zoon Anthonie inschakelde om een paar stuivers te verdienen. Dat begon al toen deze nog op school was; in de vakanties en soms ook na schooltijd ging de jongen al aardbeien, kersen of bessen plukken. Van school gekomen werkte Anthonie er hele dagen, ofschoon vader Jan hem eigenlijk timmerman wilde laten worden. Hij volgde dan ook een cursusjaar van de avond-vaktekenschool maar het verschil tussen een platte- of haaklas werd hem niet duidelijk. De volgende winter schakelde hij over op een land- en tuinbouwcursus onder leiding van meester De Leeuw, wat hem beter lag.
Op “Ingenetta” leerde Anthonie overigens wel wat werken inhield; het begon elke morgen met een uur onafgebroken pompen. De villa bezat een soort eigen waterleiding, compleet met kranen en wastafels. Maar om die te laten functioneren moest eerst een groot reservoir dat op zolder stond, gevuld worden. Vader Jan stond dan aan de zwengel te zwaaien terwijl Anthonie de perspomp bediende die het water omhoog stuwde in de zinken bak. Een overloopbuisje kondigde aan dat deze vol was hetgeen voldoende water voor één dag betekende. Verder hielp Anthonie bij alle voorkomende werkzaamheden met een eerzucht om steeds tegen zijn vader op te werken, al werd dat in het geheel niet van hem verlangd. In het najaar, na een hele dag aardappels rooien, moest er elke avond bij het licht van een olielampje een vim, d.w.z. honderd bossen, rogge gedorst worden. De jongen was er trots op om al zo spoedig met zijn vader in gelijke slag te kunnen slaan, een vereiste als dorsers samen werkten.
Aan het einde van de mobilisatie, 1918, moest Anthonie in militaire dienst, na afzwaaien keerde hij niet weer naar “Ingenetta” terug. De villa heeft nadien nog verschillende bewoners gekend; een tijdlang werd ook pension gehouden. Nu doet het gebouw, na ettelijke ingrijpende verbouwingen dienst als conferentieoord.
Anthonie v.d. Meyden werkte een tijdje bij bloemisterij v.d. Brink, maar werd al spoedig tuinman bij Leendert Tulp, die juist de (inmiddels gesloopte) villa “Kieck Uyt” had betrokken. Ook na diens overlijden bleef hij daar werken, nu niet alleen als manusje van alles. Wel was daar aan de drukke Stationsweg zijn accuraat tuinmanswerk opgevallen. Geleidelijk maakten meer tuinbezitters van zijn diensten gebruik, zodat er vrijwel geen tuin aan de Stationsweg was, die hij niet voor korte of langere tijd in onderhoud had. De naam van zijn vak is moderner geworden; van daggelder werd het tuinman, nu is het hovenier, maar de werkzaamheden bleven hetzelfde.
Op vijfenzestigjarige leeftijd stopte Anthonie v.d. Meyden met zijn werk voor particulieren. Zijn oudste zoon Jan, later bijgestaan door diens jongere broer, alweer een Anthonie, had geleidelijk een behoorlijke bloemenzaak opgebouwd waar de hulp van vader nog steeds zeer gewaardeerd wordt. Na lang onderhandelen is de oude woning, evenals reeds eerder die van de familie Thijssen in handen van de gemeente overgegaan. Vermoedelijk zijn ook deze twee heel oude huizen ten dode opgeschreven en herinnert over enkele jaren niets meer aan de mensen die hier eens leefden en werkten.
H.J. Nijenhuis Ede Stad 03-10-1970