Veldwachter Kelderman

<Kelderman

Veldwachter Jan Kelderman 1832-1911

Evenals alle andere dorpen in onze gemeente heeft ook Bennekom verschillende gezagsdragers gekend die voor rust en orde moesten zorgen. Eén van hen was Jan Kelderman, een man waar reeds eerder over is verteld, maar die we, met toestemming en de nodige informatie van een kleinzoon, nog eens uit de vergetelheid willen halen.

Inmiddels is hij ook al ruim de tachtig gepasseerd: Jan Kelderman werd 18 november 1832 te Bennekom geboren en per 1 januari 1864 tot veldwachter in Maurik aangesteld. Hij trad 24 december van laatstgenoemd jaar in het huwelijk met Elisabeth Braafhart, een telg uit een zeer bekende Edese familie. In maart 1877 volgde zijn benoeming tot gemeenteveldwachter van Ede, met als standplaats Bennekom zodat hij, na een afwezigheid van ruim dertien jaar, in zijn geboorteplaats terugkeerde. Daar leerden de mensen hem al spoedig kennen als een streng maar strikt eerlijk politieman, die aan alle gestelde eisen van zijn vak voldeed, zij het met een geheel eigen manier van optreden. Voor de jeugd, die hij af en toe betrapte op nestjes uithalen, vuurtje stoken, vernielingen in de bossen aanrichten of andere baldadigheden, kende hij uitsluitend lijfstraffen.

Een geliefkoosd spel van jongens uit die tijd was met een steen te trachten de wijzerplaat van de toren te raken. Als dat lukte ging er een gejuich op, maar zodra Kelderman verscheen vlogen ze als een troep mussen uiteen. Dat was geraden ook want als hij één van hen in de kraag kon grijpen volgde, met een korte knuppel, een pas slaag op diens achterwerk zodanig dat het slachtoffer dagenlang van pijn nauwelijks kon zitten. Ook bij overtredingen van volwassenen stond hij veelal niet direct met zijn bonboekje klaar, maar wees de dader, middels een aantal krachttermen, op het verkeerde van zijn daad, met de verzekering dat hij bij herhaling ook nog anders uit de hoek kon komen. De Bennekomse voorganger ds. Eisinga, onderhield hem eens over de godslasterlijke taal die hij kon gebruiken, maar Kelderman meende: “Vanaf de kansel hou jij ze onder de duim, op straat doe ik het, alleen onze methoden verschillen”.

Een dronkenlap bracht hij persoonlijk naar het arrestantenlokaal om zijn roes uit te slapen, waarna hij hem liet gaan met de woorden: “Ik zal geen proces-verbaal opmaken, dat zuipen zal je wel geld genoeg gekost hebben; verdwijn nu maar als een scheet voor de wind en laat geen stank na”

Veel lof 

Zo handhaafde veldwachter Kelderman met stok en mond de orde in Bennekom en de dorpelingen spraken vol lof over hem. Als hij op surveillance de eenzame bossen introk had hij een stok bij zich die tevens als geheim wapen fungeerde. Mocht een agressieve stroper of dief, gebruik makend van de afgelegen omgeving, de brutaliteit bezitten om zich tegen een eventuele aanhouding te verzetten, dan stak Kelderman resoluut zijn stok naar voren. De weerspannige greep er naar maar hield, tot grote verbazing, even later gevolgd door schrik, slechts het onderstuk in zijn handen terwijl de veldwachter het bovenstuk vasthield, waaraan nu plotseling een soort bajonet glinsterde. Bij het zien van dit gevaarlijke wapen, handig verborgen in het holle onderstuk, was vrijwel onmiddellijk alle tegenstand gebroken. Kelderman moet meerdere van dergelijke wapenstokken in zijn bezit gehad hebben, maar die zijn in de loop van de jaren spoorloos verdwenen.

Het werk van een dorpsveldwachter was omvangrijk: diefstallen ophelderen, burenruzies sussen, ingediende klachten behandelen, soms zelfs ’s nachts er op uit om de stropers achter de vodden te zitten, op geregelde tijden naar Ede om verslag uit te brengen bij de chef-veldwachter, en dat alles tegen een zeer matige beloning. Weliswaar kwam daarin tijdens de raadsvergadering van 28 oktober 1878 een kleine verbetering. Er werd een voorstel van B. en W. aangenomen om de jaarwedde van de veldwachters in Ede, Bennekom en Otterlo met vijftig gulden te verhogen waardoor met ingang van 1 januari 1879 de veldwachter te Ede als chef, jaarlijks driehonderdtachtig gulden zou ontvangen en beide anderen driehonderdvijftig. Hun collega’s uit Lunteren en Gelders-Veenendaal vielen uit de boot; volgens de raad waren ze al op leeftijd, hadden geen zorg meer voor jonge kinderen en hun prestaties werden met het klimmen van de jaren geleidelijk minder, dus bleven zij op het oude salaris staan.

Hoogtijdagen

Soms werd het doorgaans rustige dorpsleven afgewisseld door hoogtijdagen, zoals eens in 1882. Koning Willem III wilde een bezoek brengen aan “Oranje Nassauoord” onder Renkum en vanaf Ede-SS per koets verder gaan en dus door Bennekom rijden. Een hele gebeurtenis die het dorp in feeststemming bracht; op de vastgestelde dag werden vlaggen uitgestoken en verzamelden de mensen zich in de Dorpsstraat. Onder hen bevond zich bakker Hannes Otten, de beste schutter van de plaatselijke schietvereniging. Hij was van mening, dat om in stijl te blijven, Zijne Majesteit met saluutschoten moest worden ontvangen en had dus zijn geweer meegenomen. De betrekkelijk kleine stoet, twee herauten te paard, vervolgens de koets waarin de koning zat en daarachter een landauer met enkele leden van de hofhouding, naderde. Toen het gezelschap de kerk bereikte achtte de bakker zijn tijd gekomen; verscholen achter de dorpspomp, loste hij, geheel onverwacht, twee schoten; weliswaar in de lucht maar het tumult was er niet minder om. Een aanslag op de Koning, hoe was dat hier in Bennekom mogelijk.

De herauten sprongen van hun paarden en hadden in een mum van tijd de verblufte bakker ingerekend. De man begreep er niets van hij had het zo goed bedoeld en werd als dank nu voor moordenaar uitgemaakt. Maar nu kwam veldwachter Kelderman in actie, ditmaal vanwege de hoge reiziger in vol ornaat compleet met lange sabel. Hij haastte zich naar het rijtuig van de koning, ging stram in de houding staan en verklaarde dat de schoten waren bedoeld als een welkom voor Zijne Majesteit en zijn gezelschap. Koning Willem III, aanvankelijk ook beduusd, nam met deze uitleg genoegen. De bakker werd vrijgelaten en de stoet trok verder, nagewuifd door de vele mensen die, mede door dit incident, de kans van hun leven kregen om de vorst rustig te bekijken.

Beddenpan

Ja, Kelderman wist wanneer en hoe hij op moest treden en beschikte daarbij over een uitgesproken speurderstalent, onmisbaar voor een goede veldwachter, en waarvan zelfs zijn vroegere chef uit Maurik eens gebruik maakte. Bij de burgemeester van genoemde plaats was, laat in het najaar, juist toen de nachten kouder werden, de beddenpan gestolen, een apparaat waarin een van tevoren goed verwarmde steen werd gedaan om de voeten warm te houden. De burgemeester was woedend, nog niet zozeer om het verlies van zijn verwarmingstoestel, maar wel vanwege de brutaliteit om bij hem, als hoofd van de politie in te breken. Daar hij geen ruchtbaarheid aan de zaak wilde geven verzocht hij Jan Kelderman een dag naar Maurik te komen, misschien kon die het geval oplossen. Dus trok Kelderman in alle vroegte op een bepaalde dag te voet via het Lexkesveer naar de Betuwe. Tijdens de lange wandeling liet hij, in gedachten de verschillende inwoners van Maurik, die tot diefstal in staat konden zijn, de revue passeren, tot hij als bij ingeving bij een bepaalde naam bleef steken. In het drop gekomen, trok hij regelrecht naar diens woning en werd als een oude kennis ontvangen.

Er werd koffie gedronken, herinneringen opgehaald en wat later kwam zelfs de fles op tafel. Na een paar borrels bracht Kelderman het gesprek op de gestolen beddenpan en zag dat zijn gastheer een kleur kreeg. Hij voelde op het goede spoor te zitten, liet plotseling de rustige gesprekstoon varen en donderde: “Daar weet jij meer van makker”. Een schot in de roos, want enigszins bewonderend klonk het: “Jij kijkt ook overal achter, ik heb dat ding weggehaald, maar meer van armoe. Mijn vrouw heeft altijd koude voeten en de burgemeester kan beter een nieuwe beddenpan kopen dan ik”. Een redenering waar iets voor te zeggen viel, maar die de diefstal niet goedmaakte. Kelderman, resoluut als steeds zei: “Geef dat ding maar hier dan breng ik het naar de burgemeester en verder maken we er geen woorden meer over vuil". De burgemeester was verbaasd en dankbaar, beloofde verder ook geheimhouding en beladen met een flinke hutspot, het was juist slachttijd, trok onze veldwachter huiswaarts.

H.J. Nijenhuis, Edese Courant, 02-07-1986