Boerderij de Slijpkruik in Ede

BOERDERIJ "DE SLIJPKRUIK"

Aan het eind van de tegenwoordige Slijpkruikweg staat rechts, even voor de drukke rijksweg en omgeven door een aantal zware bomen, de hoeve "De Slijpkruik". Hoewel verbouwd en gerestaureerd, bezit deze kapitale boerderij met opstallen een eerbiedwaardige leeftijd. Volgens de overleveringen en bescheiden in het gemeentelijk archief, telde ons dorp in het midden van de twaalfde eeuw dertien boerderijen, ook wel hoeven genaamd, waartoe ook "De Slipekruucke" behoorde. Verder worden nog tien behuizingen vermeld, waarin ongetwijfeld mensen met een smalle beurs hebben gewoond. Immers, deze boeren, dertien in getal, bezaten gezamenlijk alle rechten op het Edese bos. Mede daardoor waren deze bossen in verschillende stukken verdeeld, die elk een eigen naam droegen, zoals "De Hoeve", "Het Kattenbos", "Bruno's bos", "Het Gravenbosje", enzovoort. Oudere Edenaren herinneren zich deze namen wel en gebruiken die zelfs nog. Uit deze bossen haalden de boeren het benodigde hout en brachten er in het najaar, als de eikels vielen, hun varkens heen, hetgeen de voerkosten laag hield. Wel werden de dieren eerst met een brandijzer gemerkt. Elke boer bezat een eigen merkteken, zodat er later geen ruzie zou ontstaan omtrent de eigendomsrechten van de krulstaarten. Bovendien brachten de bossen aardig geld in het laadje door de jaarlijkse houtverkopingen. De bosrechten gingen door vererving van vader op zoon over, maar eigenaars van nieuw gebouwde boerderijen konden er geen aanspraak op maken. Het beheer van de bossen was opgedragen aan een bosrichter, een scheuter en bosschrijver. Deze laatste moest kunnen lezen en schrijven en daarom werd dit baantje toevertrouwd aan de koster-schoolmeester. De eigenaar van "De Slijpkruik", als grootste hoeve, was tevens bosrichter. Bij hem werden de bijlen en brandmerken bewaard.

De eerste officiële vermelding van "De Slijpkruik" dateert van 1359. In genoemd jaar gaf Johan, graaf van Kleef, de boerderij en gronden in leen aan Randolph Randolphzoon, ook wel Randolph de Jager genoemd. Nadat er verschillende onbekende eigenaars zijn geweest, koopt in 1607 Caret van Arnhem, heer van Kernheim, de boerderij voor zeshonderd Joachimthaler, een Duitse munt die een waarde bezat van dertig stuiver. Uit de koopakte lijkt hoe uitgebreid de bezittingen waren. Naast boerderij, schaapskooi en huren, diverse percelen bouwland alsmede wei- en hooiland, tot in Ederveen en Wageningen toe. Tevens nog een kleinere hoeve, "De Eikelhof", bij de ingang van het Edese bos, later bij de Edenaren beter bekend als het huis van Piet Waanders. De totale oppervlakte van alle gronden bedroeg drieëndertig morgen en honderd roede of anders gezegd: ruim negenentwintig hectare.

Vanaf deze tijd heeft de boerderij steeds behoord tot de bezittingen van de heer van Kernheim, die daardoor tevens bosrichter werd en die in de loop der jaren door vererving en koop vrijwel het gehele Edese bos in handen kreeg. De verschillende boeren van "De Slijpkruik" hielden in die tijd schapen, voor de mestproductie, hetgeen de thans nog altijd aanwezige schaapskooi duidelijk aantoont. De schapen werden elke morgen, onder leiding van een scheper, naar de heide gedreven om daar hun kost op te scharrelen. De boerderij bleek vrij duur in onderhoud vanwege de ouderdom en er was altijd wel wat. Dan weer moesten staldeuren worden vernieuwd, de schaapskooi vroeg om reparatie of de put was dichtgeslibt, allemaal kosten die amper door de inkomsten werden gedekt. In 1727 werd de zaak radicaal aangepakt door het gehele achterhuis te vernieuwen. Dertig jaar later was het bakhuis, waar oudergewoonte de mensen bij zomerdag woonden, aan de beurt. Geleidelijk begon het strodak aan alle kanten te lekken, reden om in 1772 de kap met pannen te bedekken. (Noot: een pannendak was flink wat duurder in aanleg dan een strodak, en duidde op welvaaart van de boer. Vandaar het gezegde dat iemand "onder de pannen is". Dat is hetzelfde als "hij heeft z'n schaapjes op het droge" JK).

Tijdens de Franse tijd blijkt er vrijwel geen geld voor onderhoud beschikbaar te zijn. In 1803 worden de allernoodzakelijkste reparaties uitgevoerd met sloophout van huize "Kernheim", dat was gesloopt om daarna in de huidige staat herbouwd te worden. Na 1813 besloot men geleidelijk grond te verkopen; vele stukken bleven onrendabel. Als dan ook op 22 februari 1853 een nieuwe pachter op de boerderij komt, zijn de landerijen tot zestien hectare ingekrompen. De nieuwe man was Hendrik van Heerikhuize; met hem zou een geslacht komen dat nog heden ten dage de boerderij bewoont en bewerkt.

Wij willen, zij het uiterst beknopt, de opvolging van deze aloude familie nagaan. Hendrik van Heerikhuize werd op 4 november 1791 te Otterlo geboren en huwde met Jansje van Kemheim. Het echtpaar trok naar Ede waar hij, zoals reeds gezegd, op 22 februari 1853 pachter van "De Slijpkruik" werd. Twintig jaar zou hij daar boeren, om na zijn overlijden te worden opgevolgd door zijn zoon Cornelis, geboren op 7 september 1830. Deze pachter bereikte een hoge leeftijd; hij overleed op 28 februari 1919 en werd op zijn beurt opgevolgd door alweer een Cornelis. Deze huwde met Jannetje van Santen; van de zes kinderen die het echtpaar kreeg, werd de tweede zoon, Jan, in 1949 pachter van de boerderij.

Tijdens zijn beheer zouden ingrijpende veranderingen plaatsvinden, De boerderij, waaraan de laatste jaren, mede door de bezettingstijd, vrijwel geen onderhoud was besteed, kwam op de monumentenlijst. Niet ten onrechte, het pand bezat historische waarde en dergelijke gebouwen zijn in ons dorp dun gezaaid. Daardoor werd tevens, vooral uit financieel oogpunt, een grootscheepse restauratie haalbaar, waarmee in 1957 werd begonnen. De boerderij werd in de achttiende-eeuwse staat gebracht, maar uiteraard wel voorzien van de moderne gemakken die onze tijd vereist. Het achterhuis werd met vijf meter verlengd, schaapskooi en washok vernieuwd, terwijl ook het bakhuis een beurt kreeg. Tijdens deze verbouwing, die bijkans een jaar in beslag nam, bleef de familie Van Heerikhuize zo goed en zo kwaad als het ging op de boerderij wonen. De kosten werden betaald door bijdragen van Rijk, provincie, gemeente, Gelderse monumentenzorg en graaf Bentinck, tot wiens bezittingen "De Slijpkruik" nog altijd behoorde. Het geheel was op dinsdag 23 september 1958 voltooid, hetgeen met een bijeenkomst van talrijke genodigden in de grote schuur, waarop de driekleur wapperde, werd gevierd. De restauratie, met zorg door bekwame vakmensen uitgevoerd, bleek schitterend geslaagd: vrijwel alles vernieuwd, maar de oude stijl meesterlijk gehandhaafd. Helaas, de hooiberg, karakteristiek voor een boerderij, had men niet weer opgebouwd. Overigens was die al een tiental jaren geleden verdwenen. De destijds drie jaar oude Dirk van Heerikhuize had kans gezien een doosje lucifers te bemachtigen. Lucifers zijn er om vuurtje mee te stoken, wist Dirk, en hij deed dat met succes bij de hooiberg. Toen de ijlings gewaarschuwde brandweer arriveerde, kon die zich bepalen tot nablussen. Voortaan werd het hooi in de korenkap van de grote schuur geborgen, waardoor een hooiberg overbodig werd; blijkbaar nam men bij de restauratie ook dit standpunt in.

Jan van Heerikhuize had al eerder de plaatselijke pers gehaald; in het voorjaar van 1955 schonk zijn koe, Peta IV genaamd, het leven aan drie kalveren. Dat was een compleet wonder; een tweeling komt vaker voor, maar een drieling zelden. Vooral uit boerenkringen en vakbladen trok deze gebeurtenis enorme belangstelling.

Helaas overleed Jan van Heerikhuize geheel onverwachts en betrekkelijk jong op 17 december 1972, zijn vrouw met zeven jonge kinderen achterlatend. Er kwamen zware en moeilijke dagen. De tweede zoon, Jan, toen zestien jaar oud, zette met hulp van familieleden het bedrijf door en is thans boer op "De Slijpkruik". Alleen de beschikbare grond werd in de loop der jaren steeds minder door dorpsuitbreiding en wegenaanleg. Om het huis is nog wat grasland, een behoorlijke moestuin met daarachter De Enk" een lap grond waar mais wordt verbouwd, en verder nog weilanden achter De Kalverkamp" en langs de rijksweg.

De boerderij, die in 1970 eigendom van de gemeente werd, staat er nog altijd in volle glorie. Ondanks het toenemend verkeer heerst hier nog een landelijke rust met typische kenmerken uit het verleden. Tussen woon- en bakhuis, waar de aloude pomp staat, ligt een fraaie sierbestrating. In de schouw van het bakhuis bevindt zich een kunstig stuk smeedwerk, waarin de naam "De Slijpkruik" is verwerkt. Nog altijd is er de vrij ondiepe kelder met kruisgewelven, evenals de ruime deel, die in vroeger jaren dienst deed als dorsvloer. Wij zijn dan ook dankbaar dat een bord bij de ingang van de oprijweg te kennen geeft dat dit pand onder monumentenzorg valt en dus voor het nageslacht bewaard blijft.

H.J. Nijenhuis, "Ede in grootvadera tijd"