BEZUINIGEN IN DE JAREN '30:
Wat de raad vroeger bezighield
Dezer dagen konden wij lezen hoe de gemeente wacht op bezuinigingsideeën van de bevolking. Bij het grasduinen in raadsverslagen uit de dertiger jaren, toen dergelijke problemen eveneens aan de orde waren, blijkt dat de vroede vaderen deze zaken, zonder enige inspraak, heel simpel oplosten, door elk dubbeltje twee maal om te keren alvorens uit te geven. Zo werd in de raadsvergadering van 27 januari 1931 uitvoerig gedebatteerd over de bouw van een rijwielbergplaats bij de O.L. scholen in Ede en Ederveen. Bij aanbesteding bleek dat de kosten respectievelijk f 400,- en f 230,- zouden bedragen, veel te hoog in de ogen van verschillende raadsleden. De heer Oostwaard was van mening dat een dergelijk eenvoudig karweitje veel goedkoper kon en stelt voor de gunning aan te houden. Alleen de angst dat hieruit nog meerdere onkosten zouden voortvloeien, deed de Raad besluiten alsnog tot de bouw over te gaan.
De heren raadsleden zetten resoluut het mes in alle, in hun ogen althans overbodige zaken. De sport, in die jaren toch al zeer stiefmoederlijk bedeeld, werd eveneens de dupe. Er waren in onze gemeente vier sportverenigingen, t.w. "Sparta" en "0.0.K." in Ede en "E.L.S." in Lunteren alsmede de politie sportvereniging, die elk, uit cultureel oogpunt, een jaarlijkse subsidie van vijf en twintig gulden ontvingen. Men was van mening dat in de huidige omstandigheden, deze uitgave niet langer verantwoord was.
Bij raadsbesluit van 1 februari 1933 werd met vrijwel algemene stemmen, een enkeling bleek nog voor halvering, besloten deze bijdragen plus die van nog enkele andere instellingen, te laten vervallen. Hierdoor kon een totaal bedrag van f 410.- bezuinigd worden; men kan onmogelijk beweren , dat het geld over de balk werd gegooid.
Dat zuinigheid en principes goed samen kunnen gaan. bewees de heer De Koning in de vergadering van 19 januari 1933.
Genoemd raadslid gaf toen zijn misnoegen te kennen, daar op voorafgaande zondag van gemeentewege sneeuw geruimd en zand was gestrooid. Niet alleen betekende dit werk zondagsontheiliging maar bovendien moest voor die dag dubbel uurloon worden uitbetaald. Nog een voorbeeld hoe elke uitgave zorgvuldig gewikt en gewogen werd, veelal om bedragen waaraan men nu schouderophalend voorbij gaat.
In het begin van die dertiger jaren beschikte het gemeentelijk politiecorps nog maar over één auto, bestemd voor de inspecteur, hoewel geleidelijk ook meerdere agenten het autorijden onder de knie kregen. Blijkbaar verkeerde de wagen in niet al te beste staat, althans op de raadsvergadering van vrijdag 26 juni 1931 stond als punt zeven op de agenda: "voorstel inzake ruiling van de politieauto". Volgens de toelichting moest bedoelde wagen, een oude Ford. vrijwel na elke rit naar een particuliere garage om de opgelopen schade te herstellen waardoor in 1930 een bedrag van niet minder dan f 537,63 aan reparatiekosten moest worden betaald. Zo kon dat onmogelijk doorgaan: ook bij de gemeente groeit het geld niet op de rug. Het college van B. en W. stelde nu voor het oude vehikel in te ruilen voor een goede tweedehands Chevrolet, met bijbetaling van elfhonderd gulden. Vooral het bedrag maakte de tongen los en veroorzaakte tevens de nodige critiek. De heer De Kroon wees er op dat de auto altijd buiten stond, hetgeen verwaarlozing in de hand werkte. Het werd z.i. hoog tiid d.n er onderdak voor de wagen werd gevonden, desnoods maar een garage huren.
De heer Oostwaard zag het anders; hij was van mening dat de motor zeer ondeskundig werd behandeld; iedereen denkt tegenwoordig dat hij met een auto -kan omgaan en gaat maar achter het stuur zitten, vandaar de hoge onderhoudskosten. De auto moet voortaan alleen aan terzake kundige mensen ter beschikking worden gesteld.
Alleen de heer Van Tongeren liet een vooruitstrevend geluid horen: "Laten wij liever meteen een nieuwe wagen kopen, met tweede hands voertuigen blijft het klungelen". Dat bleek een trap tegen het zere been, de meerderheid van de Raad achtte een dergelijke grote uitgave totaal onverantwoord. Wel merkte de heer v. d. Bosch geestig op dat hij zeer zeker voor een nieuwe auto was, maar dan tegen tweedehands prijs. Zo ging het nog geruime tijd door. maar uiteindelijk werd zonder hoofdelijke stemming het voorstel van 8. en W. aangenomen. De politie had voortaan een gebruikte Chevrolet ter beschikking, maar zuinigheidshalve werd over een garage niet meer gesproken.
Ook de lonen van werkeloze mannen die naar de werkverschaffing werden verwezen, kwamen op gezette tijden in behandeling. Deze arbeid bestond vrijwel altijd uit grondwerk; daarom werd er onderscheid gemaakt tussen landarbeiders, van huis uit hiermede vertrouwd en fabrieksarbeiders, die uiteraard niet zo vaardig met een schop konden omgaan. Na langdurige besprekingen tijdens de raadsvergadering van vrijdag 21 juli 1933, werd besloten de lonen te handhaven op 25 cent per uur voor landarbeiders terwijl fabrieksmensen 32 cent zouden ontvangen, bij een werkweek van acht en veertig uur.
Er werd natuurlijk niet altijd gepraat over geld en bezuinigingen; ten bewijze hiervan een geheel ander onderwerp uit die jaren. In de raadsvergadering van 2 september 1937 werd als punt drie van de agenda een adres van de heren H. Groeneveld en G. Niessen aan de orde gesteld. waarin werd gevraagd maatregelen te treffen tegen hinderlijk blaffende honden. Genoemde heren verzoeken de Raad, door middel van een politieverordening, hieraan een einde te maken. Niet zo'n eenvoudige opgave om honden het blaffen te verbieden, zou men denken. 8. en W. dachten daar blijkbaar ook zo over en zagen een dergelijke verordening nog niet direct zitten. Inderdaad, aldus het prae-advies, een huilende of blaffende hond kan hinderlijk zijn, maar ook katten, pauwen en hanen die in onze landelijke omgeving veelvuldig worden gehouden. laten zich dikwijls horen. Men kan moeilijk bij elke hond een politieman zetten; bovendien, als een aanklacht binnen komt en de agent trekt er op uit, zal het dier bij zijn aankomst waarschijnlijk al lang weer stil zijn. Resumerend stelt het college voor dit adres voor kennisgeving aan te nemen. hetgeen in de praktijk betekende: in de prullennand terecht komen.
Maar de Raad dacht daar heel anders over; als een waterval braken de stemmen los. De eerste spreker. de heer Pereboom, toonde zich verontwaardigd dat 8. en W. een dergelijke rechtmatige klacht zo lichtzinnig behandelden. Het is allerminst een lolletje door een jankende hond uit de slaap te worden gehouden, waarbij spreker in het midden liet of hij al of niet uit ervaring sprak. De heer v. Hunnik liet een geheel ander geluid horen: het komt voor dat de politie een loslopende hond mee neemt en deze achter het politiebureau opsluit. In die vreemde omgeving kan het dier ook janken en te keer gaan tot last van de omwonenden, maar wie krijgt dan een proces-verbaal? Hij ziet geen heil in een verordening; een blaffende hond wordt na korte of langere tijd van zelf wel stil.
De heer ten Ham maakte het nog ingewikkelder; h1J wenste niet alleen maatregelen tegen honden, maar zou daarbij ook de katten willen betrekken; die kunnen op bepaalde tijden van het jaar ook vreselijk te keer gaan. Met nog veel krassere termen komt de heer De Koning: volgens hem moeten jankende honden subiet worden opgeruimd. Burgemeester Creutz, geduldig als altijd, zet nogmaals het standpunt van B. en W. uiteen: dergelijke overtredingen zijn moeilijk te controleren, laat staan er tegen op te treden.
Ook het feit dat eventuele klachten veelal uit de omgeving zullen komen waar het dier huist, zou aanleiding kunnen zijn tot een minder goede verstandhouding van buren onderling. Tevergeefs, de heer Pereboom, opnieuw aan het woord, blijft bij zijn standpunt dat de politie, zonodig, tegen eigenaars van lastige honden moet kunnen optreden. Hij komt met de volgende motie: B.en W. moeten in de volgende vergadering komen met een aanvulling van de politie verordening waarin het mogelijk wordt gemaakt in voorkomende gevallen tegen eigenaars van lastige honden op te treden. Dit voorstel werd aangenomen met dertien tegen acht stemmen.
De volgende vergadering, 7 oktober 1937 komt het College met deze tekst: "Houders van honden, binnen de bebouwde kommen, die door hun gehuil of geblaf hinderlijk worden voor hun omgeving, zijn op aanzegging van B. en W. verplicht deze honden van 23 uur 's avonds tot 6 uur 's morgens binnen te houden".
Opnieuw werd er lustig gedebatteerd; men was het in grote trekken wel met de formulering eens en, nadat op aandringen van de heer Groeneveld de bepaling ook van kracht zou zijn buiten de bebouwde kommen, werd het voorstel van B. en W. met twaalf tegen negen stemmen aangenomen. Of deze verordening werkelijk succes heeft gehad is moeilijk te achterhalen. Al worstelde de toenmalige Edese gemeenteraad nog niet met de problemen van deze tijd, vast staat dat ook vroeger de zaken serieus werden genomen.
H. J. Nijenhuis. Ede-Stad 08/07/1981