Laatste bewoners leefden tevreden en gelukkig in Driehoek-boerderij.
Nu er alleen nog maar over het nieuwe museum wordt gepraat, raakt het vroegere onderkomen van de Vereniging, het oude boerderijtje aan de Driehoek, allengs in de vergetelheid. Te verdwijnen dreigen ook de herinneringen aan de laatste bewoners, de vroeger zo bekende familie Hendriksen. Nog geen vijftig jaar geleden kende iedere dorpeling deze vriendelijke mensen, wier geschiedenis weliswaar niet zo opwindend maar anderzijds boeiend genoeg is geweest om met deze bijdrage geboekstaafd te worden.
Het is niet met zekerheid te zeggen hoe oud de Saksische boerderij aan de Driehoek precies is. De oudste jaargang van het gemeentekadaster is die van 1831. Daarin staat de woning al beschreven, maar ongetwijfeld werd de eerste steen al veel eerder gelegd. Vast staat overigens wel dat Klaas Hendriksèn het boerderijtje in 1868 kocht van ene Hendrik Hendriksen, maar niet is bekend of zij famlie van elkaar waren. Klaas was gehuwd met Beertje Koudijs en ze kregen vijf kinderen: Woutertie, Egbert, Willem, Giesberte en Gerrit.
Miereneieren verzamelen
Hendriksen, in dienst bij baron Bentinck van Middachten, werkte in de bossen die de baron bezat. Hij was gezien bi] de bevolking, want vanwege zijn baan kon hij de mensen nog wel eens voor een zacht prijsje aan slieten en bonenstaken helpen. Toen hij ouder werd kon hij zijn werk niet meer zo goed verrichten. Pensioen was er in die dagen nog niet en om Hendriksen toch nog wat te laten verdienen, bezorgde de baron hem een, nu wat merkwoordiq lijkende, bezigheid: het verzamelen van miereneieren. Niet zulk afmattend werk, want Hendriksen liet het de beestjes in feite zelf uitvoeren. Had hij in de bossen een mierenhoop ontdekt, dan legde hij daar vlak omheen een aantal lege koffiestroopbusjes met de opening naar het nest gekeerd. Vervolgens maakte hij met bladeren van het nest naar elk busje een soort paadje, waarna hij de mierenhoop met een stok grondig uit elkaar ging slaan. De dieren waren dan natuurlijk even de kluts kwijt, holden als razenden door elkaar, maar herstelden zich doorgaans al gauw om, met de ijver die deze diertjes nu eenmaal eigen is, te trachten hun eieren te redden. Zij sjouwden dan met hun vrachtje precies naar de plaats waar de slimme Hendriksen hen wilde hebben: over het zorgvuldig aangelegde bladerenweggetje naar de busjes. Daarin deponeerden ze een eitje, en maakten rechtsomkeert om snel een nieuw exemplaar te halen. Zo liet hij ze rustig een uur of wat doorwerken, onderwijl in het bos zoekend naar een nieuw mierennest. De eitjes nam Hendriksen mee naar zi in boerderij, waar een medewerker van de baron ze op gezette tijden kwam halen om ze te kunnen gebruiken voor de fazantenfokkerij.
Alles bii het oude
Terug naar de kinderen. Woutertje, kortweg Woutje genoemd, verhuurde zich voor tachtig gulden per jaar bi] de familie Van Dalen in Bennekom. Egbert trouwde in 1890, vestigde zich als groentenkweker en begon de later zo bekend geworden zaad- en plantenhandel aan de Bunschoterweg. Enkele jaren geleden is het fraaie huisje waarin hl] woonde, gesloopt. Het bedrijf werd nog lange tijd door de jongste zoon Bernhard, inmiddels ook de zeventig gepasseerd, voortgezet.
Giesbertje huwde eveneens maar vertrok met haar man naar Niimegen, wat in die tijd zo ongeveer gelijk stond met emigratie, en verdween zodoende uit de gezichtskring.
In 1898 stierf moeder Hendriksen. Woutje moest thuiskomen om de huishouding op zich te nemen. Hendriksen heeft zijn vrouw nog een kwart eeuw overleefd. Zijn einde kwam in 1923 op de leeftijd van bijna 94 jaar . Drie kinderen bleven achter. Zij zouden de laatste bewoners van het boerderijtje ziin. Alles ging op de oude voet verder. Vader had nooit enige "nieuwigheid" gewild en zi] wensten dat ook niet. Noch aan het huis noch aan de inboedel werd dan ook iets veranderd. Bij iedereen hadden gaslamp en kolenfornuis hun intrede gedaan. Zij hielden echter hun open vuur, met ijzeren plaat en ketting, waaraan afwisselend een koperen ketel of een grote kookpot hing. Een kaarslantaarn zorgde op de deel voor verlichting en in de kamer gebruikte men een snotneus. De enige verandering bestond hierin dat Willem, als oudste man, nu de beste plaats
bi] het vuur innam en Woutje zich de enige bedstee die de kamer rijk was en die tot dan toe als ouderlijke rustplaats had gediend, toeëigende.
25 jaar verkering
In goede harmonie leefden de drie met elkaar. Ze bleven allen vriigezel, al heeft Woutje zich eigenlijk voor haar broers opgeofferd. Ze kreeg verkering met een meelhandelaar onder Barneveld, die haar trouw op de woensdagavonden en zondagmiddagen kwam opzoeken. leder voorjaar vroeg de meelman haar te trouwen maar even vaak wimpelde Woutje dat af. Ze wilde haar broers niet in de steek laten.
"Volgend jaar misschien", zei ze steeds, "als een van beiden een vrouw heeft opgedaan". Maar Willem en Gerrit liepen niet zo hard. Ook zonder vrouw voelden ze zich kiplekker. Ze wilden, zoals de laatste het vaak uitdrukte, geen blok aan het been. Na viifentwintig jaar voelde de ouder geworden meelhandelaar het tenslotte een te zware opqave tweemaal per week naar Ede te fietsen. Daarom gaf hi] in het
jubileumjaar van hun verkering Woutje in voorzichtige bewoordingen te kennen van verdere omgang af te zien.
Schandaaltjes bij de pomp
Het drietal werkte van 's morgens vroeg tot s avonds laat. Elk op zijn of haar terrein. Woutje deed het normale huishouden. Op maandagmorgen de was. Het spoelen daarvan gebeurde onder de pomp die vlak bij de boerderij stond en de hele Driehoek van water moest voorzien.
Op zulke ochtenden was de pomp het verzamelpunt van buurvrouwen, die elkaar onder het spoelen de laatste nieuwtjes of liever gezegd schandaaltjes doorgaven. Ook de bloementuin voor het huis en de verzorging van de kippen, konijnen en dergelijke nam zij voor haar rekening. Tenslotte was het haar taak het deeg voor het roggebrood, dat zij uitsluitend aten, klaar te maken en dat eenmaal per week op een plank naar de altijd opgewekte bakker Janus Koops te brengen voor verdere behandeling.
Willem de tuinman
Willem was tuinman bij freule Van Lynden die de villa Chasselay bovenaan de Paasberg bewoonde. Dit kapitale huis is al jaren geleden gesloopt en de grond, waarop het stond, in bouwpercelen verkocht. Daar verzorgde hij de groenten- en vruchtentuin en lette hij op de kwajonqens die, tegen de tijd dat de vruchten rijp werden, het speciaal op de tamme kastanjes hadden gemunt. Thuis zorgde hij voor de hof achter de boerderij. De opbrengst daarvan, voor zover niet voor eigen gebruik bestemd, bracht hij aan de man. In de zomer, bij een goede frambozenoogst, zag men hem vaak lopen met een kom vol van die sappige vruchten, netjes afgedekt met een hagelwitte doek. Hi] had zijn vaste afnemers zoals de familie Menger, Bruin Oostwaard, dokter Weijer en andere bekende personen uit die tijd. Bovendien had Willem nog tien bijenkorven. Als deze van de heide terugkwamen en de honing gedreven was, ging de zoete lekkernij dezelfde weg.
Beste spekroker
Gerrit, in de volksmond Gaart, was de man voor het zwaardere werk. Samen met hun getrouwde broer hadden de drie van Jonkheer Van Sandberg, die destijds Huize Sterrenberg (het tegenwoordige gemeentehuis), bewoonde een grote lap grond aan de Schoolstraat gekocht. De jonkheer wilde dat bouwland, bekend als De Peerdenkuul, wel kwijt en voor 500 gulden werden zij de gezamelijke eigenaars. Egbert bebouwde zijn eigen deel, maar de rest kwam voor rekening van Gerrit, die daar gemiddeld tien van de 12 maanden, vergezeld van een venijnige keeshond, doorbracht. In de wintermaanden had Gerrit thuis nog een speciale taak: het roken van spek. Veel mensen slachtten dan een varken, maar weinigen konden dat zelf verduurzamen. Ontelbare zijden spek en hammen hebben in de grote schouw van de boerderij gehangen. Iedereen was het erover eens dat niemand beter kon "roken" dan Gaart. Maar goedkoop was hij niet: twee gulden per varken. Maar hij maakte zich er dan ook niet met een Jantje van Leiden van af. Alleen het beste berkenhout stookte hi] om het spek glanzend en smakelijk te maken.
Dikke Mientje
Zo had ieder zijn eigen werk, maar één ding deden ze gezamelijk en dat was de koe voeren. Mientje heette het dier. Ze gaf na het eerste kalf behoorlijk veel melk, maar werd door alle drie zo schromelijk verwend, dat de produktie na verloop van tijd zienderogen achteruitliep. Temeer omdat ze één kalf voor Mientie wel voldoende vonden. Mocht de hoeveelheid melk slinken, het aantal kilo's vlees steeg gestadig. Vol trots stonden ze regelmatig te kijken naar het beest dat alsmaar ronder werd. Tot op zekere dag een buurman hun de welgemeende raad gaf Mientie te verkopen voor het te laat was.
Met een bezwaard gemoed besloten ze zijn raad op te volgen. Maar zo eenvoudig bleek dat nou ook weer niet. Geen slager in het dorp wilde zoveel vlees ineens kopen. Koelkasten waren er nog niet en zoveel vlees konden ze nooit binnen korte tijd kwijtraken. Eindelijk werden de slagers Hartman en Holtrust bereid gevonden samen het dier te kopen. Begeleid door de drie Hendriksen maakte Mientie haar laatste tocht naar de slachtplaats van Hartman.
Zo woonden de laatste bewoners van het voormalige museum geruime tijd tevreden en gelukkig in de boerderi] . Maar successievelijk qingen ook zij heen. Willem werd in 1935 onwel op het land en stierf enkele dagen later. Woutje overleefde hem een goed jaar, Gerrit, de laatst overgeblevene, werd in 1938 in een rusthuis opgenomen en overleed daar in de oorlogsjaren. De bezittingen werden verkocht. Eigenaar van de grond aan de Schoolstraat werd de heer J. Versteeg, die er een grote boomgaard van maakte. De boerderij kwam in het bezit van onze Vereniging die hem restaureerde en als museum inrichtte. Intussen heeft Oud-Ede er ook afscheid van genomen. Wat de toekomstige bestemming zal worden, is op dit ogenblik nog steeds onzeker. Maar het zou toch wel heel erg spijtig zijn als men op een kwaad ogenblik zou beslui ten, hem met de grond geliik te maken.
H.J. Nijenhuis. Zandloper 1974 3