De Kraats, een nieuwe verklaring voor een oud toponiem.
Ten westen van Bennekom ligt, op een dekzandrug een buurschap, die ontstaan is in de Middeleeuwen, maar waarvan de oorsprong al verder terug ligt. Het buurschap bestaat niet meer,
mar de naam nog wel.
In zijn proefschrift "Bodemkunde en bodemkartering in hoofdzaak van Wageningen en omgeving" (Wageningen, 1936) geeft dr. W.A.J. Oosting een verklaring voor het woord Kraats.
Hij denkt dat de naam ontstaan is uit krets. Kretsgronden zijn dan gronden waarop de zeis bij het maaien een krassend geluid maakt. Een niet bevredigende verklaring. Dat “kretsen” (krassen) zou dan worden veroorzaakt doordat het blad van de zeis vlakliggend over de bodem gehaald wordt, en zo het gras afsnijdt. En omdat deze bodem klei bevat, zou dit verschijnsel optreden, klei is immers fijngemalen rots, en kleigrond bevat daarom veel “kleine stukje rots”, die verantwoordelijk zouden zijn voor een krassend geluid bij het maaien. Alleen: het toponiem Kraats is niet gegeven aan grasland, maar aan een gebied dat op een dekzandrug ligt. En op dat zand lagen wel akkers, en er zal ook gemaaid zijn met een zeis, maar of dat “kraste”, c.q. een krassend geluid maakte?
De verklaring van Oosting is ook overgenomen in "Een Veluws dorp" (Bennekom, z.j.), een bundel die is uitgegeven ter ere van ir. Van Hoffen, een man die veel voor Bennekom heeft betekend. In dat boek worden ook nog enige andere mogelijke verklaringen genoemd. Zoals die van Moerman in "Nederlandse aardrijkskundige namen" ('s-Gravenhage, 1938), die stelt dat de naam Kraats een verband heeft met de Veenendaalse wolweverij.
De kretse (Zuid-Nederlands voor kaarde) werd gebruikt in de wolkammerij. Een kaarde (ook: wolkam) is een kam waarmee wolspinners de vezels van de wol ontrafelen en evenwijdig leggen, zodat er een draad van kan worden gesponnen. Hij bestaat uit een platte plank met een handvat. In de plank zijn kleine spijkers geslagen. Tegenwoordig wordt wol machinaal gekaard, maar er zijn nog steeds hadkaardes te koop. De afbeelding toont een stel. Voor
handmatig kaarden van wol zijn twee kaardes nodig, de wol wordt ertussen geklemd en de kaardes worden in tegengestelde richting bewogen, hierdoor worden de vezels parallel gelegd, zodat er een Handkaardes (Wikipedia) draad van kan worden gesponnen.
De plant Grote Kaardenbol wordt ook wel weverskaarde genoemd. In Wikipedia lezen we "Als wolkaarde is de weverskaarde nooit gebruikt. De stekels van deze zaadbol zijn daar niet sterk genoeg voor". Eveneens in Wikipedia lezen we: "De bloemhoofdjes van de kaardenbol werd in de Middeleeuwen gebruikt voor het ruwen van gevold wollen laken, hiertoe werden een aantal van deze kaardenbollen in een kruisvormige houten houder bevestigd. Later zijn er zelfs speciale machines ontwikkeld voor het ruwen van weefsels met behulp van de kaardenbol. De bloemhoofdjes werden daartoe op stalen pennen geregen. Een dergelijke machine staat nog opgesteld in het Nederlands Textielmuseum te Tilburg." a)
De “kaarde” of “kretse”, een gereedschap (plank met spijkers) werd dus gebruikt in de wolkammerij. Kaarden was een voorbewerking voor het spinnen. De kaardebol of weverskaarde werd gebruikt voor de nabewerking van fijn geweven en “gevolde” wollen doek (het zogeheten laken). Door kaarden kwamen losse draadjes en lusjes omhoog. De “droogscheerder” verwijderde deze dan met een grote schaar. Het resultaat was een bijzonder glad weefsel. Op een bekende
prent van Jan Luijken zien we een droogscheerder aan het werk, rechts achter hem wordt het laken gekaard.
Maar laken werd in Veenendaal niet geproduceerd, de Veenendaalse wolindustrie gebruikte voornamelijk wol van heideschapen. Deze wol is geschikt voor breiwol, of grof weefsel (sajet), maar niet voor laken, waar dunne en gladde, egale draden voor nodig zijn. De lakenindustrie gebruikte dan ook vooral de wol van voor die kwaliteit wol gefokte schapenrassen, m.n. uit Engeland. Het heideschaap was in de eerste plaats een producent van mest, de wol was een bijproduct.
In "Nederlandse plaatsnamen" (Leiden, 1956) oppert dezelfde Moerman als verklaring voor de naam Kraats nog dat dit een afkorting kan zijn van de heiligennaam Pancratius.Aan de oostzijde van de Grebbeberg lag een kasteeel, Ter Horst. Een grensburcht van de bisschop van Utrecht, en één van de vele versterkingen in de zuidelijke Gelderse Vallei, grensgebied en bron van conflicten tussen de bisschoppen van Utrecht en de Gelderse hertogen. Dat kasteel werd bewoond door Utrechtse kanunniken. En zij hadden, als geestelijken, een kerk. Nou ja, een kleine kerk, een kapel. Deze kapel, bij kasteel De Horst, was gewijd aan St. Pancratius. Het lijkt wat ver gezocht om het toponiem “De Kraats” te verbinden aan St .Pancratius. Naar deze “ijsheilige” is ook een dorp in Brabant vernoemd, dat heet St. Pancras. Niet, zoals ook voorkomt: St. Pancrats.
In "Een Veluws dorp" wordt ook opgemerkt dat de naam Kraats herhaaldelijk in de archieven voorkomt, o.a. in de leenakteboeken (1686, 1721) en in de zogeheeten Maencedulle van Ede (tweemaal in 1758). Dit klopt, en het toponiem komt dan niet alleen bij Bennekom voor.
In het Etymologisch Woordenboek van de Vries (Leiden, 1971) is ook het woord krets opgenomen. Als verklaring wordt gegeven: metaalafval. Het zou dan gaan om een afleiding van kratzen. Verwezen wordt naar het lemma krassen. Dit sluit aan bij de Grote van Dale, waar we vinden:
“Krets (ook wel Krats): 1) schram, en 2) jeukende huidziekte, schurft: je kunt de krets krijgen. Een kretsborstel is een draadborstel om houwen of groeven in metaal schoon te maken”.
En het werkwoord kretsen (kretste, heeft gekretst) heeft ook twee betekenissen. 1) Krassen (als geluid) c.q. (als beweging) krabben, krauwen, en 2) met de kretsborstel schoonmaken of matteren: Mat of dof maken. Een kretser is dan ook: 1) krabber, schraper (ook: lucifer), en 2) arbeider die metaal met staalborstel of een zandstraal matteert.
Een van de verklaringen die de Vries voor krassen geeft is crassen, dat voorkomt naast cratsen en cretsen. Ook merkt hij op dat het in de weverij gebruikte cracchen ontleend is aan cratzen.
En de Vries verwijst ook naar kreits. Daarbij komt de betekenis kampplaats naar voren, als zeer oude betekenis van een kring die voor bepaalde doeleinden (sacrale of andere) van het omliggende gebied werd afgeperkt.
Een Kraatsweg (o.a. in Bennekom, Ede en Harskamp) zou dan een weg kunnen zijn die vanuit een nieuwere nederzetting naar een oudere, mogelijk sacrale, plek voert. In Bennekom is dat een mogelijke verklaring, het dorp is immers a.h.w. vanaf de dekzandrug “tegen de stuwwal opgekropen”.
Maar in Ede is die situatie niet herkenbaar.
Overigens vinden we in Wekerom, aan de Wekeromse Buurtweg, een boerderij “De Kraats”, die
En aan de Kraatsweg in Harskamp (waar ook een zijweg is met de naam Kraatsweggetje is een boerderij “De Kraats” bekend
Ook Van Dale kent kreits: 1) (thans alleen dichterlijk)kring; reeks van zaken die een kring vormen; 2) wat door een kring omsloten wordt en vervolgens ook de ruimte die erbinnen ligt: de kreits der aarde, de wereld; 3) in 't bijzonder hemelsfeer; 4) gebied, sfeer waarvan een persoon of zaak het middelpunt is; 4) (hist.) elk der tien districten waarin het Duitse Rijk onder Maximiliaan I was verdeeld.
Met name “2” maakt het verleidelijk om “Kraats” te interpreteren “kreits”, kampplaats of (latere op die plek ontstane) kampboerderij.
Een wel erg vergaande verklaring kwam recentelijk via de e-mail van de Vereniging Oud Ede binnen. De heer van Wageningen uit Beek Ubbergen noemt een heel oud boek, de Codex Laureshamensis. Daarin staan veel oude namen van plaatsen, “toponiemen”. Eén daarvan is Cacradesheim, en volgens hem is dit de oorsprong van de naam “De Kraats”. De eerste lettergreep “Ca” zou getransformeerd zijn in “De”, en “Crades” is geërodeerd tot “Kraats”. Waarbij, zo schrijft hij “Heim”, zoals in veel plaatsnamen, zou zijn weggevallen “als vanzelfsprekend iets”. Probleem bij deze interpretatie is dat uit de Codex de locatie van Cacradesheim nauwkeurig af te leiden valt, en dat dit het tegenwoordig Kekerdom in de Ooipolder ten oosten van Nijmegen is.
Al met al hebben nog steeds geen bevredigende verklaring voor (De) Kraats. Opvallend is dat het toponiem (met uitzondering van de Berlijnse Kraatsweg) alleen gevonden wordt in de gemeente Ede,
aan de westzijde van de Veluwse stuwwal.
In Ede (Veldhuizen) en Bennekom is sprake van oorspronkelijk akkerbouwgebied op dekzand. In Harskamp is geen duidelijk gebied aanwijsbaar, maar is alleen de naam Kraatsweg bekend. Maar ook, net als in Wekerom, een boerderij “De Kraats”.
Er is een andere benadering denkbaar. De naam Van de(r) Kraats komt veel in onze regio voor. Een “van” naam duidt doorgaans de plek aan waar de naam zijn oorsprong vindt. Wie “Van Ede” heet zal doorgaans stammen uit een familie die zijn wortels in Ede heeft. Daarbij is het interessant om te zien dat er verschuivingen optreden. Zo was er ooit een zoon van een zekere Reijer, die daarom Reijer’s zoon genoemd werd. Dat verbasterde tot de familienaam Reijersen. Toen vervolgens een Jan Reijersen de boerderij Schothorst pachtte, ging hij zich Jan Reijersen van Schothorst noemen. Dat zal ongetwijfeld te maken hebben gehad met het feit dat kinderen vaak naar (groot)ouders werden vernoemd, en zo konden er tegelijkertijd meerdere personen zijn met de naam Jan Reijersen. Door de naam van de boerderij toe te voegen werd de pachter van Schothorst uniek geïdentificeerd. In een later stadium viel Reijersen weg, en werd de familienaam “Van Schothorst”.
En zo kan ook de familienaam “Van de Kraats” zijn ontstaan. Hij verwees dan naar de naam van een boerderij. Zoals gememoreerd vinden we in Wekerom en Harskamp een boerderij “De Kraats”. In Ede (Veldhuizen) en Bennekom is geen boerderij meer aan te tonen. Maar het is zeer waarschijnlijk dat deze er wel geweest zijn. Een Kraatsweg was immers een weg die naar een (de) Kraats voerde. Eerst kreeg een lokatie een eigen naam, dan (eventueel) pas de weg die er naar toe leidde.
Omdat de famiienaam “Van de Kraats” in onze omgeving veel voorkomt, zal het ook een al oude familienaam zijn, die in vele generaties aan veel afstammelingen is overgedragen. En zo is het niet ondenkbaar dat de familie die als eerste “Van de Kraats” ging heten, en op een boerderij met de naam “De Kraats” leefde, zich verspreidde in de regio. Immers, alleen de oudste zoon nam het bedrijf over. Andere zonen konden, als ze “eigen baas” wilden blijven, alleen een andere boerderij stichten of overnemen (bijvoorbeeld door een huwelijk met de dochter van een boer zonder zonen). En het is van alle tijden dat, als er inderdaad een nieuwe nederzetting ontstond, deze dan vernoemd werd naar de plaats van afkomst. Zeker als er voldoende afstand tussen de bedrijven was vormde het geen probleem dat er meerdere boerderijen met dezelfde naam ontstonden. ‘t Is tegenwoordig een wat weggezakt onderwerp, maar aan de hand van toponomische gegevens werden zo migraties van bewoners van gebieden onderzocht. Tegenwoordig is o.a. DNA-onderzoek een daarvoor ingezette techniek.
Het zou dus kunnen dat de, hoofdzakelijk tot de gemeente Ede beperkte, spreiding van het toponiem “De Kraats” zijn oorsprong heeft in één enkele locatie, een boerderij. Een kampboerderij op een al oudere locatie. En dan heeft Bennekom de beste papieren. Op dekzandruggen als die van de Bennekomse Kraats was al heel vroeg sprake van agrarische activiteit. Het dekzand zorgde voor “droge voeten” en akkers in een (omringend) nat gebied. Dat natte gebied zorgde voor het onmisbare water en voor weidegrond en hooilanden. De boerderijen in die tijd waren kampontginningen, ook wel éénmansessen genoemd: een boerderij, omringd door akkerland, met daaromheen een (hout)wal.
We moeten dan terug naar de Germaanse tijd, de tijd waaruit het, in het etymologische woordenboek van De Vries genoemde, begrip “kreits” stamt: een kring die voor bepaalde doeleinden van het omringende gebied werd afgeperkt. En dat is precies wat een kampboerderij was: een voor akkerbouw met een wal (plus de door het opwerpen daarbij ontstane sloot) afgeperkt gebied rond een boerderij. Zo’n wal had twee funkties: het vee werd daardoor op het eigen terrein gehouden, en de akkers werden beschermd tegen wild (of loslopend vee van andere boerderijen). En door die wal ontstond een voor bepaalde doeleinden (boerderij met omringende akkers) van het omringende gebied afgeperkte “kring” of “kreits”. En dat werd dan Kraats, een kampboerderij op een plek die al heel lang aangeduid werd met “Kreits”. Waarbij een sacrale achtergrond zeer wel denkbaar is, maar
moeilijk aan te tonen valt.
Jan Kijlstra
30-08-2017