De heer Ossenkoppele, bij leven bosbaas van Kernhem, was ook een enthousiast lid van de vereniging Oud Ede, en als geërfde een trouw bezoeker van de jaarlijkse buurspraak. Zijn bijzondere belangstelling genoten “veldnamen”, ofwel toponiemen.
Ook in het Edese Bos werden de percelen veelal aangeduid met, voor kenners van het bos, éénduidige namen. Ossenkoppele kon zijn bosarbeiders zeggen, dat ze in de Varkenshouw aan de slag moesten, en dan wist iedereen waar hij zijn moest.
In het huis-aan-huis blad Ede Stad van 30 januari 2002 staat een artikel van de hand van Ossenkoppele, gewijd aan de veldnamen in het Edese Bos.
Helaas had men vergeten het bij het verhaal horende kaartje ook op te nemen, reden voor de redactie om in de editie van 27 februari 2002 het verhaal nogmaals te plaatsen, maar nu inclusief het kaartje.
Het artikel kwam te voorschijn bij het scannen van een verzameling krantenknipsels van Jaap Arnold.
Jaap heeft lang gewerkt als vrijwilliger in het (toen nog) Museum van Oud Ede.
Hij had en heeft altijd veel belangstelling voor de Edese historie. En hij is een verzamelaar.
Zo ontstaan fraaie verzamelingen, zoals die van Hartgers, of Oud Ede. En die van Jaap.
De afbeelding toont een bewerking van een deel van het kaartje bij het artikel van Ossenkoppele.
Het Edese Bos wordt van zuid naar noord doorsneden door de Otterloseweg. In het
gedeelte tussen deze weg en de Eder Hei, zien we een aantal veldnamen met “kat”.
Dat maakt nieuwsgierig. Want dit zal niet slaan op onze huiskat.
De oplossing wordt gevonden als we kijken naar het vroegere gebruik van het bos: het was een productiebos. En het hoofdproduct was hakhout, eikenhakhout.
De bast van de uitlopers van eikenhakhout werd gebruikt om er “run” van te maken. Run bevat looizuur, en was daarmee destijds een onmisbaar hulpmiddel om van huiden een duurzaam en slijtvast leer te maken.
De bast van die eikentakken werd “eek” genoemd. Met een eekklopper, of de achterkant van een kleine bijl, werd deze losgemaakt van het kernhout. Dat werd gedaan door, inderdaad, een eekschiller. In speciale molens, runmolens, werd de eek vermalen tot run.
Maar, zo zult u vragen, wat heeft dat met katten te maken.
Even een stukje taal: “Goirle” wordt uitgesproken als “Goorle”. We hebben hier te maken met het verschijnsel “klinkerverlenging”. Een “i” achter een klinker betekende vroeger dat een klinker als dubbele, verlengde klinker werd uitgesproken.
En als we nu kijken naar de woorden “eek” en “eik” dan zien we daarin ook zo'n geval van klinkerverdubbeling. (Strikt genomen zouden we “eik” als “eek” moeten uitspreken)
En wat is een favoriete boom van de eekhoorn? Jawel, de eik. In het Duits heet het beestje dan ook “Eichhorn”. Maar in oud Duits ook wel “Eichkatze”.
En ook vroeger, in Nederland, werd het beestje zo genoemd: “Eekkatte”. Ofwel: “Eikenkat”.
In het spraakgebruik sleet het voorvoegsel “eiken” af, en zo werd een “Eekkattenbos” via “Eikenkattenbos” een “Kattenbos”.
De naam Kattenweggetje zal nu ook wel duidelijk zijn.
Het is overigens vrij opmerkelijk dat het dier in verband met de eik wordt gebracht, in andere regio's hebben naaldbomen zijn voorkeur. Maar die staan daar ook van nature, in onze klimaatzone is de naaldboom een exoot.
Doen we niets aan bosbeheer, dan komt er een gemengd loofbos tot stand, met op termijn dominantie van de beuk.
Het tweede deel van de naam “eekhoorn” is niet goed te verklaren. In het WNT wordt, in een verklaring uit 1912, voorzichtig verband gelegd met Germaanse wortels, maar erg duidelijk is het niet.
Ook voor het tweede deel van “Eekkatte” ontbreekt een etymologisch bevredigende verklaring.
Jan Kijlstra
20-01-2016